ECLI:NL:CRVB:2023:2078

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
21/3259 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De appellant had op 23 juli 2019 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet (PW), met een gewenste ingangsdatum van 1 juni 2019. Het college heeft de aanvraag afgewezen op 15 oktober 2019, omdat appellant onvoldoende duidelijkheid had gegeven over zijn woon- en leefsituatie. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft afgewezen, omdat appellant niet de gevraagde informatie over zijn verblijfplaatsen heeft verstrekt. De Raad benadrukt dat de bewijslast voor het recht op bijstand bij de aanvrager ligt, ook als deze dakloos is. Appellant heeft weliswaar aangegeven dat hij dakloos is en dat hij privacy van de personen die hem onderdak bieden niet wilde schenden, maar dit ontslaat hem niet van de verplichting om controleerbare gegevens te verstrekken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. Hierdoor blijft de afwijzing van de aanvraag om bijstand in stand, en krijgt appellant geen vergoeding voor proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

21/3259 PW
Datum uitspraak: 17 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 augustus 2021, 20/2880 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 15 oktober 2019 (besluit 1) heeft het college een aanvraag van appellant om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) afgewezen. Met een ander besluit van 15 oktober 2019 (besluit 2) heeft het college een voorschot van € 944,81 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft tegen die besluiten bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 2 maart 2020 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag en terugvordering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. M.A. van de Weerd, advocaat, hoger beroep ingesteld. Mr. S. van der Eijk heeft de zaak overgenomen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 september 2023. Appellant en mr. Van der Eijk hebben door middel van videobellen aan de zitting deelgenomen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.N. Packbier en mr. L.J. van de Zwart.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
In deze zaak gaat het om de vraag of het college terecht de aanvraag van appellant om bijstand heeft afgewezen. De Raad oordeelt dat dat het geval is, omdat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn woon- en leefsituatie.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Op 23 juli 2019 heeft appellant bij het college een aanvraag voor bijstand op grond van de PW ingediend. Hij heeft op het aanvraagformulier 1 juni 2019 als gewenste ingangsdatum van de bijstand vermeld.
1.2.
Bij de behandeling van de aanvraag heeft een medewerker van de gemeente Den Haag (medewerker) vastgesteld dat appellant betrokken was bij diverse ondernemingen en sinds 19 januari 2012 voorzitter is van Stichting [stichting] (stichting). Daarvan zijn in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) als activiteiten vermeld: administratiekantoren voor aandelen en obligaties en het verkrijgen en houden van aandelen, al dan niet tegen uitgifte van certificaten.
1.3.
De medewerker heeft in een brief van 1 augustus 2019 aan appellant verzocht onder meer de volgende informatie uiterlijk op 15 augustus 2019 te verstrekken:
-gegevens over het door hem opgegeven woonadres, waaronder een bewijs van inschrijving op dat adres;
-alle afschriften van alle betaal- en spaarrekeningen over de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 juli 2019;
-het bewijs van uitschrijving bij de KvK;
-het bewijs dat de zakelijke rekening of rekeningen zijn opgeheven;
-de bewijzen dat appellant de andere ondernemingsvormen heeft opgeheven;
-de bewijzen dat appellant uit de andere ondernemingsvormen is uitgetreden; en
-een verklaring dat appellant niet meer actief is als zelfstandige en geen inkomsten meer heeft als zelfstandige.
1.4.
Appellant heeft in een e-mailbericht van 2 augustus 2019 onder meer vermeld dat hij sinds september 2016 dakloos is en alleen een briefadres heeft. Hij heeft verder de medewerker verzocht om uitstel voor het inleveren van de in 1.3 genoemde gegevens.
1.5.
Met een brief van 12 augustus 2019 heeft appellant uitstel gekregen tot en met 30 augustus 2019. Hij heeft met een e-mailbericht van 31 augustus 2019 informatie verstrekt.
1.6.
De medewerker heeft appellant in een brief van 5 september 2019 gemeld dat de gegevens niet volledig zijn en dat hij uiterlijk op 12 september 2019 onder meer de volgende informatie moet verstrekken:
-een verklaring waar en bij wie hij elke dag van de week overnacht in de periode van 15 juli 2019 tot heden:
1. op welk adres hij elke dag van de week overnacht
2. de naam van de hoofdbewoner op dit adres
3. de relatie die hij met de bewoners heeft;
-een verklaring dat hij niet meer actief is als zelfstandige en geen inkomsten meer heeft als zelfstandige.
1.7.
Appellant heeft in een brief van 11 september 2019 onder meer de volgende informatie verstrekt.
“Ik verbleef vanaf 15-07-2019 t/m 21-07-2019 buiten [woonplaats] , voor bestuurlijke taken van de stichting […]. Van 22-07-2019 t/m 25-07-2019 logeerde ik bij een kennis in [woonplaats] . Dit betrof een paar logeerdagen vanwege gezamenlijke verjaardagsvieringen, dus geen reguliere verblijfslocatie. Het adres is […]. Van 26-07-2019 t/m 27-07-2019 verbleef ik één nacht bij kennissen in Heerhugowaard. Van 28-07-2019 tot 19-08-2019 verblijf ik op uitnodiging van vrienden op een vakantieadres in Spanje […]. Het lag in de bedoeling na 19-08-2019 naar [woonplaats] terug te keren […]. De planning was dat ik enkele dagen in [woonplaats] gebruik zou maken van Airbnb adressen. Ik beschikte […] niet meer over middelen daartoe […]. Goede relaties uit mijn zakelijk netwerk hebben […] ingegrepen door mij […] huisvesting te bieden […]. Zij verkiezen anoniem te blijven. […]”
1.8.
Met een besluit van 16 september 2019 heeft het college appellant een voorschot van € 944,80 toegekend.
1.9.
De medewerker heeft appellant in een brief van 26 september 2019 gemeld dat diens verklaring van 11 september 2019 niet toereikend is omdat die gaat over de periode tot 19 augustus 2019 en daarbij bovendien geen adressen zijn vermeld. Hij heeft appellant laten weten dat hij uiterlijk op 3 oktober 2019 de volgende informatie moet verstrekken:
-Een schriftelijke verklaring, onderbouwd met objectief aantoonbare bewijsstukken, waarin appellant schrijft:
1. op welk adres hij elke dag van de week overnacht
2. de naam van de hoofdbewoner op dit adres
3. de relatie die hij met de bewoners heeft;
-oprichtingsakte van de stichting met de meest recente statuten;
-jaarcijfers 2016, 2017 en 2018 van de stichting;
-vermogenspositie van de stichting: opgave aandelen, obligaties en optie en/of waarde vertegenwoordigde stukken;
-alle afschriften van alle spaar- en betaalrekeningen van de stichting van 1 mei 2019 tot en met 31 juli 2019.
1.10.
Appellant heeft in een brief van 2 oktober 2019 meegedeeld dat hij de in 1.9 genoemde gegevens van de stichting niet kan verstrekken. Een brief over de verblijfadressen heeft appellant ook niet verstrekt.
1.11.
Vervolgens heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen met besluit 1 en het verstrekte voorschot teruggevorderd met besluit 2 en deze besluiten, na bezwaar, gehandhaafd met het bestreden besluit. Daaraan is, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De in 1.9 genoemde gegevens ontbreken. Die gegevens zijn nodig om inzicht te krijgen in de persoonlijke situatie en de inkomens- en vermogenssituatie van appellant. Appellant kon over die gegevens beschikken en hij kon die gegevens dus verstrekken. Hij heeft onvoldoende gegevens overgelegd om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd over de afwijzing van de aanvraag wordt hierna besproken. Wat hij heeft aangevoerd over de terugvordering van het voorschot komt daarmee overeen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de aanvraag om bijstand af te wijzen en het besluit om het voorschot van appellant terug te vorderen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Bij de beoordeling van besluit 1 gaat het om de periode van 1 juni 2019, de datum met ingang waarvan appellant bijstand wenst te ontvangen, tot en met 15 oktober 2019, de datum van het afwijzingsbesluit.
Informatie over de verblijfadressen
4.3.
Ter beoordeling staat allereerst of appellant het college de in 1.9 bedoelde informatie over zijn verblijfplaatsen had moeten verstrekken. Appellant heeft aangevoerd dat dit niet zo is. Hij heeft hiervoor de volgende, samengevat weergegeven, redenen gegeven. Omdat de overheid niet meer kan voldoen aan de plicht om te zorgen voor voldoende woningen en opvang, moet bij daklozen soepeler worden omgegaan met de verplichting om gegevens over feitelijke verblijfplaatsen te verstrekken. Uit het Tweede Kamerdebat over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet basisregistratie personen [1] blijkt dat een gemeente waar een dakloze is ingeschreven of zich wil inschrijven niet aan de dakloze de verplichting kan opleggen tot het aantonen van verblijf in de gemeente. De bewijslast is nadrukkelijk bij de gemeente gelegd. De kostendelersnorm vormt een essentiële belemmering voor het oplossen van de woonsituatie van daklozen. Het is het college bekend dat appellant sinds 1992 een zeer betrokken en actief inwoner van [woonplaats] is. Zijn sociale leven speelde en speelt zich af in [woonplaats] . Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Ook van iemand die stelt dakloos te zijn, kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Dit is vaste rechtspraak. [2] Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag.
4.3.2.
Controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats zijn van essentieel belang voor de beantwoording van de vraag of iemand recht heeft op bijstand en zo ja, naar welke norm die bijstand moet worden toegekend. Het gaat daarbij niet alleen om de verblijfadressen, maar ook om de vraag met wie en op welke wijze de aanvrager van bijstand daar verblijft.
4.3.3.
De situatie van dakloze woningzoekenden in het algemeen en de zorgplicht van de gemeente op dat punt en ook de problemen die appellant ziet als gevolg van de kostendelersnorm hebben geen betekenis voor de vraag op welke adressen appellant verbleef en met wie, en leiden er ook niet toe dat hij bij zijn aanvraag geen informatie over die omstandigheden hoefde te verschaffen. Wat is gezegd tijdens het Tweede Kamerdebat waarop appellant doelt, heeft in dit verband ook geen betekenis, alleen al niet omdat dat ging over het opnemen van een briefadres in de basisregistratie personen en niet over de aanvraag om bijstand. Uit het feit dat appellant volgens hem sinds lange tijd een zeer betrokken en actief inwoner van [woonplaats] is vloeit daarnaast niet vanzelf voort dat zijn woon- en leefsituatie duidelijk was, zodat de opgevraagde gegevens overbodig waren.
4.4.
Appellant moest dus de gevraagde gegevens over zijn verblijfadressen vanaf 15 juli 2019 verstrekken, zoals de medewerker had verzocht. De brief van 11 september 2019 van appellant bevat daarover geen controleerbare informatie. Appellant heeft over de periode van 22 juli 2019 tot en met 25 juli 2019 een verblijfadres in [woonplaats] opgegeven, maar geen gegevens over de hoofdbewoner verstrekt. Voor de overige dagen ontbreken verblijfadressen. Doordat appellant geen inzicht heeft geboden in de adressen waar hij vanaf 15 juli 2019 heeft verbleven en geen informatie over de hoofdbewoners daarvan, heeft hij het college de mogelijkheid ontnomen om gericht onderzoek te doen naar zijn woon- en verblijfsituatie. Zoals op de zitting is komen vast te staan, was appellant wel in staat om die verblijfadressen aan het college door te geven.
Maatwerk
4.5.
Appellant heeft verder aangevoerd, zoals ter zitting toegelicht, dat het college ten onrechte geen maatwerk heeft geboden. Het college had het besluit op de aanvraag moeten afstemmen op de uitzonderlijke omstandigheid dat appellant de privacy van de personen die hem onderdak hebben geboden niet wilde schenden. Die personen hebben hem geen toestemming gegeven om hun namen en adressen aan het college prijs te geven. Het verstrekken van de gegevens aan het college zou onaangename financiële of andere gevolgen kunnen hebben voor die personen. Zij zouden appellant dan geen onderdak meer bieden, waardoor hij op straat zou komen te staan. Het college had appellant daarom eerst bijstand naar de norm voor een dakloze moeten toekennen en daarna pas moeten controleren of hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
Het college was niet gehouden om appellant bijstand te verstrekken zonder kennis van de gegevens over de adressen waar hij vanaf 15 juli 2019 heeft verbleven en over de bewoners van deze adressen. Gelet op de in 4.3.1 vermelde bewijslast, komen de gevolgen van de keuze om de gevraagde gegevens niet te verstrekken voor risico van appellant.
Informatie over de stichting
4.6.
Alleen al uit wat is overwogen in 4.3 tot en met 4.5.1 volgt dat het college de aanvraag om bijstand terecht heeft afgewezen wegens het ontbreken van de nodige gegevens over de woon- en leefsituatie van appellant. De beroepsgrond dat het college ook geen gegevens over de stichting bij appellant mocht opvragen, hoeft daarom niet te worden besproken.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk als voorzitter en W.F. Claessens en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van F.C. Meershoek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2023.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) F.C. Meershoek

Voetnoten

1.Handelingen II 2010/11, nr. 87, item 19, p. 1-15.
2.Uitspraken van 3 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3896, en 29 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2555.