ECLI:NL:CRVB:2022:2555

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
22 / 1271 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand voor dakloze zonder controleerbare verblijfplaatsinformatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die dakloos is en geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, had een aanvraag voor bijstand ingediend op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant onvoldoende controleerbare informatie heeft verstrekt over zijn verblijfplaats. De Raad heeft vastgesteld dat het college gerechtigd was om naar de feitelijke verblijfslocaties van de appellant te vragen, aangezien deze informatie essentieel is voor het vaststellen van het recht op bijstand. De appellant had enkel aangegeven bij vrienden of in zijn auto te verblijven, zonder verdere details te verstrekken, wat niet voldeed aan de vereisten voor controleerbare gegevens. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen de afwijzing van de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard voor het deel dat betrekking had op het weigeren van een postadres en ongegrond verklaard voor de afwijzing van de bijstandsaanvraag. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij wel degelijk informatie had verstrekt en dat het college meer maatwerk had moeten toepassen. De Raad heeft deze gronden echter verworpen, omdat de appellant niet de benodigde informatie had gegeven en het college niet meer had gevraagd dan noodzakelijk was. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.1271 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2022, 21/3779 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] , thans zonder vaste woon- of verblijfplaats (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 29 november 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Mous, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant verbleef van 6 december 2019 tot 17 december 2020 in detentie. Hij heeft op 17 december 2020 bij het college een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet. Hij heeft op het aanvraagformulier vermeld dat hij dakloos is en geen telefoonnummer heeft.
1.2.
Het college heeft de aanvraag bij besluit van 23 december 2020 afgewezen. Aan de afwijzing ligt ten grondslag dat appellant onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn woonsituatie. Bij brief van diezelfde datum (brief) heeft het college appellant meegedeeld dat hij als gevolg van de afwijzing van de aanvraag geen gebruik mag maken van een postadres. Bij besluit van 14 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen het besluit van 23 december 2020 en de brief ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat was gericht tegen het weigeren van een postadres en ongegrond verklaard voor zover het de afwijzing van de aanvraag betreft.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden in hoger beroep zijn alleen gericht tegen de afwijzing van de aanvraag. Appellant heeft geen gronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep voor zover dat zag op het weigeren van een postadres.
4.2.
Appellant voert in hoger beroep aan dat hij wel informatie heeft verstrekt aan het college en dat het duidelijk was dat hij voldeed aan de voorwaarden voor een daklozenuitkering. Het college heeft meer informatie gevraagd dan nodig was om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Het college had eenvoudigweg aansluiting kunnen zoeken bij de situatie voorafgaand aan de kortdurende detentie. Toen kreeg appellant ook bijstand van het college. Het college had bovendien meer maatwerk moeten toepassen. Anders dan de rechtbank overweegt, heeft het college appellant niet begeleid naar de noodopvang van de GGD. Appellant was ziek en dakloos. De noodopvang is er doorgaans niet op ingesteld om mensen met ernstige gezondheidsproblemen op te vangen. Deze gronden slagen niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Anders dan appellant aanvoert, heeft het college niet meer gevraagd dan nodig is om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Het college heeft gevraagd naar de feitelijke verblijfslocaties van appellant. Appellant wilde echter geen adressen en namen verstrekken van de vrienden waar hij verbleef en ook niet van de parkeerplaatsen waar hij in zijn auto verbleef. Het college mocht daarnaar vragen want controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats kunnen van essentieel belang zijn voor de beantwoording van de vraag of iemand recht heeft op bijstand. De rechtbank heeft terecht overwogen dat ook van iemand die zich als dak- en thuisloze presenteert kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats(en). Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 3 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3896).
4.4.
Door alleen te benoemen dat hij bij vrienden of in zijn auto verbleef, zonder vermelding van namen en/of adressen, heeft appellant geen controleerbare informatie verschaft over zijn verblijfplaats(en). Dat appellant voorafgaand aan zijn detentie bijstand ontving, zegt mogelijk iets over zijn financiële situatie, maar laat onverlet dat zijn woon- of verblijfssituatie na de detentie onduidelijk en voor het college niet te controleren was.
4.5.
Tot slot is het de Raad niet duidelijk wat appellant wil bereiken met de grond dat het college meer maatwerk had moeten leveren. De gronden maken niet duidelijk op welk vlak het college meer maatwerk had moeten leveren en ook niet waarom onvoldoende maatwerk ertoe moet leiden dat het bestreden besluit, voor zover aangevochten, niet in stand kan blijven. Voor zover appellant bedoelt dat het college hem had moeten begeleiden naar opvang, waarna de verblijfplaats van appellant duidelijk zou zijn geweest, wijst de Raad erop dat uit de gedingstukken blijkt dat het college appellant heeft doorverwezen naar de opvang van de GGD. Appellant kon daar ook terecht, maar hij wilde dat niet. Daarmee bleef de feitelijke verblijfssituatie van appellant voor het college onduidelijk. Het was vervolgens aan appellant om gegeven die onduidelijkheid en gelet op het feit dat sprake is van een aanvraagsituatie volledige openheid van zaken te geven over zijn woon- en leefsituatie. Dat heeft hij niet gedaan.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat de in hoger beroep aangevoerde gronden niet slagen. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2022.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M. Zwart