ECLI:NL:CRVB:2015:3896

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
9 november 2015
Zaaknummer
14/ 4075 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag van dak- en thuisloze wegens onjuiste opgave van verblijfplaats

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een dak- en thuisloze, had op 15 augustus 2013 een aanvraag voor bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij gaf aan geen vaste verblijfplaats te hebben en bij vrienden te slapen. Tijdens de aanvraag had hij drie verblijfadressen opgegeven. De gemeente Amsterdam voerde een onderzoek uit naar zijn feitelijke woon- en verblijfsituatie, waaruit bleek dat appellant onjuist en onvolledig informatie had verstrekt over zijn verblijfplaatsen. De gemeente concludeerde dat de aanvraag om bijstand moest worden afgewezen omdat appellant niet voldoende duidelijkheid had verschaft over zijn woon- en leefsituatie.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat appellant, ondanks zijn betoog, redelijkerwijs had moeten begrijpen dat wijzigingen in zijn verblijfplaats relevant waren voor zijn recht op bijstand. De Raad bevestigde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, wat leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/4075 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 juni 2014, 13/7560 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Namens appellant is verschenen mr. Van Heijningen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 15 augustus 2013 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 16 augustus 2013 heeft appellant de aanvraag ingediend. Daarbij heeft hij vermeld dat hij geen vaste verblijfplaats heeft en bij vrienden slaapt. Appellant heeft over de periode van 8 tot en met 14 augustus 2013 zogenoemde zevendagenformulieren ingevuld. Op het formulier “Opgave verblijfslocatie(s) dak- en thuisloze” (opgaveformulier) heeft hij op 16 augustus 2013 drie verblijfadressen opgegeven.
1.2.
De afdeling controle van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) heeft een onderzoek ingesteld naar de feitelijke woon- en verblijfsituatie van appellant. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 10 september 2013.
1.3.
Bij besluit van 16 september 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 november 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 8 augustus 2013 tot en met 16 september 2013.
4.2.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn woon- en verblijfplaats. Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:15) kan ook van iemand die stelt dak- of thuisloos te zijn worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Appellant heeft op 16 augustus 2013 op het opgaveformulier melding gemaakt van zijn verblijfadressen, te weten [adres 1] te [woonplaats] (adres 1),
[adres 2] te [woonplaats] (adres 2) en [adres 3] te [woonplaats] (adres 3). Op dit formulier staat onder meer voorgedrukt “Klant verklaart hiermee op de hierbij door hem opgegeven adressen en locaties te verblijven en dat deze opgave volledig is. Klant verklaart hierbij op de hoogte te zijn van de inlichtingenplicht artikel 17.1 WWB en dat iedere wijziging in zijn woon- en leefsituatie doorgegeven dient te worden aan de Dienst Werk en Inkomen. Klant verklaart medewerking te zullen verlenen aan het huis- locatiebezoek en zal onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.” Appellant heeft dit formulier na invulling voor akkoord getekend.
4.4.
Uit het rapport van 10 september 2013 blijkt dat twee handhavingsspecialisten van de DWI op 5 en 6 september 2013 de drie opgegeven adressen hebben bezocht en dat zij appellant daar niet hebben aangetroffen. Op 6 september 2013 is ook getracht telefonisch contact op te nemen met de hoofdbewoners van de opgegeven adressen. De handhavingsspecialisten hebben alleen de hoofdbewoner van adres 1, D. Akcay, kunnen bereiken. Zij heeft verklaard dat zij sinds 1 september 2013 in Afrika verblijft en dat appellant niet in haar woning kan slapen omdat hij geen sleutel heeft van haar woning. Ook is op
6 september 2013 telefonisch contact opgenomen met appellant. Appellant heeft toen verklaard dat hij nu in [woonplaats] is en hier de afgelopen dagen heeft geslapen, maar het adres van die persoon niet wil doorgeven. Hij heeft de afgelopen dagen ook een paar keer in het Vondelpark en het Oosterpark geslapen. Appellant heeft verder verklaard dat hij op 2 september 2013 op adres 2, op 3 september 2013 op adres 1 en op 4 september 2013 op adres 3 heeft geslapen.
4.5.
Gelet op 4.2 tot en met 4.4 moet worden geconcludeerd dat appellant onjuist dan wel onvolledig opgave heeft gedaan van zijn feitelijke verblijfplaats(en). Anders dan appellant heeft betoogd had het hem, mede gelet op het door hem ondertekende opgaveformulier, redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat een wijziging van de locatie of het adres waar hij de nacht doorbrengt een relevante wijziging is in zijn woon- en leefsituatie en dat deze van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Dat appellant om hem moverende redenen geen mededeling heeft gedaan van de andere locaties en/of adressen waar hij verbleef, doet niet af aan de op hem rustende inlichtingenverplichting en kan hem dus worden aangerekend. In het licht van het voorgaande was het college, mede gelet op het relatief korte tijdsverloop tussen de opgave van de adressen/locaties en het onderzoek naar de verblijfslocatie(s), niet gehouden om voorafgaand aan de huisbezoeken navraag te doen bij appellant of de op 16 augustus 2013 opgegeven adressen nog actueel waren. Het betoog van appellant dat het college zich onvoldoende zou hebben ingespannen om hem op zijn verplichtingen te wijzen en de feitelijke verblijfplaatsen van hem te controleren, kan evenmin worden gevolgd.
4.6.
Het oordeel van de rechtbank dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, met als gevolg dat het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld, kan gelet op het voorgaande worden onderschreven. De aanvraag om bijstand is dan ook terecht afgewezen.
4.7.
Uit 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J.L. Meijer

HD