In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het college van burgemeester en wethouders van Berg en Dal van appellante, die na haar echtscheiding een bruidsgave heeft ontvangen van haar ex-echtgenoot. Het college heeft deze bruidsgave aangemerkt als vermogen, wat leidde tot de conclusie dat appellante onterecht bijstand heeft ontvangen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering, maar de rechtbank Gelderland heeft haar beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld. De Raad oordeelt dat de bruidsgave, die appellante heeft ontvangen na de uitspraak van het gerechtshof, terecht als vermogen is aangemerkt. De Raad stelt vast dat de aanspraak op de bruidsgave al bestond op de peildatum van 24 april 2019, en dat het college de terugvordering op basis van artikel 58 van de Participatiewet (PW) terecht heeft uitgevoerd. Appellante heeft diverse gronden aangevoerd tegen de terugvordering, waaronder dat de bruidsgave niet gelijkgesteld kan worden met partneralimentatie en dat de waarde van de bruidsgave fluctueert. De Raad heeft deze argumenten verworpen en bevestigd dat de terugvordering in stand blijft. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.