ECLI:NL:CRVB:2023:2007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
22/456 WAJONG-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Wajong-uitkering en ingezetenschap van appellant op zijn achttiende verjaardag

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 19 oktober 2023, wordt het hoger beroep van appellant behandeld inzake de afwijzing van zijn Wajong-uitkering door het Uwv. Appellant, geboren in 1987, heeft op zijn achttiende verjaardag, 6 mei 2005, niet in Nederland gewoond en was ook geen ingezetene. Het Uwv heeft zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering afgewezen op basis van deze feiten. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant niet accepteert. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant op zijn achttiende verjaardag geen ingezetene was. De Raad concludeert dat de rechtbank juist heeft geoordeeld, omdat appellant gedurende zijn jeugd voornamelijk in het buitenland heeft gewoond en slechts sporadisch naar Nederland reisde. De enkele Nederlandse nationaliteit en familiebanden zijn onvoldoende om te concluderen dat er een duurzame band met Nederland bestond op zijn achttiende verjaardag.

Echter, de Raad oordeelt dat het Uwv ten onrechte heeft nagelaten om te beoordelen of appellant recht heeft op een Wajong-uitkering op basis van zijn ingezetenschap tijdens zijn studie in Nederland na 2006. De Raad geeft het Uwv de opdracht om dit gebrek in het besluit te herstellen en de aanvraag opnieuw te beoordelen. De uitspraak is nog niet definitief, aangezien er geen oordeel is gegeven over de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

22/456 WAJONG-T
Datum uitspraak: 19 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 december 2021, 20/8035 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [Naam vader] , vader van appellant, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. H.S. Huisman zich gesteld.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Huisman. Van de zijde van appellant is verder verschenen
[Naam vader] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. I.M. Veringmeier, die via videobellen aan de zitting heeft deelgenomen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1987. Appellant heeft met een door het Uwv op
6 mei 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij besluit van 13 mei 2020 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant op zijn achttiende verjaardag
( [geboortedatum] 2005) geen ingezetene van Nederland was.
1.2.
Bij besluit van 10 november 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 13 mei 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat in geschil is of appellant op zijn achttiende verjaardag als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd. Naar vaste rechtspraak [1] komt het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt. Niet in geschil is dat appellant kort na zijn geboorte met zijn ouders vanuit Nederland is verhuisd naar [woonplaats 2] en dat hij tot zijn vertrek naar Nederland in de loop van 2006 in het buitenland heeft gewoond. Gedurende dit tijdvak van ongeveer achttien jaar is appellant alleen af en toe naar Nederland gereisd voor familiebezoek of vakantie. Dit betekent dat zijn (sociale) leven zich gedurende een periode van ongeveer achttien jaar voornamelijk in het buitenland heeft afgespeeld, waar hij onderwijs heeft gevolgd en bij zijn ouders woonde. De enkele omstandigheden dat appellant de Nederlandse nationaliteit heeft, dat sommige familieleden in Nederland wonen, dat hij al voor zijn achttiende verjaardag de intentie zou hebben gehad naar Nederland te komen en dat hij in het buitenland een examen heeft afgelegd in de Nederlandse taal vormen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende redenen om aan te nemen dat er in het geval van appellant een duurzame band van persoonlijke aard tussen hem en Nederland bestond op zijn achttiende verjaardag.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Dit gebeurt aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Jonggehandicaptie op de achttiende verjaardag en/of vijf jaar daarna. Ingezetene?
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij op zijn achttiende verjaardag een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Daarom was hij op dat moment ingezetene in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Wajong. Het Uwv had zijn verzoek om een Wajong-uitkering op de voet van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wajong niet mogen afwijzen op de grond dat appellant op zijn achttiende verjaardag geen ingezetene was.
4.4.
Ingezetene in de zin van de Wajong en de daarop berustende bepalingen is de natuurlijke persoon, die in Nederland woont. [2] Waar iemand woont wordt naar alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval beoordeeld. Op grond van vaste rechtspraak [3] komt het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt.
4.5.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt er niet toe dat op dit punt anders moet worden geoordeeld dan de rechtbank heeft gedaan. Appellant is in 2006 naar Nederland gekomen en woonde dus op zijn achttiende verjaardag niet in Nederland. Uit de door appellant overgelegde stukken kan worden afgeleid dat de band die appellant voor zijn achttiende verjaardag met Nederland had eruit bestond dat hij jaarlijks een aantal weken naar Nederland reisde voor familiebezoek, vakantie en/of een afspraak met een van zijn behandelend artsen en dat hij in het buitenland een examen heeft afgelegd in de Nederlandse taal. Een dergelijke band is niet te kwalificeren als een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Ook de stelling van appellant dat hij de intentie heeft gehad om al voor zijn achttiende verjaardag naar Nederland te verhuizen, is volgens vaste rechtspraak [4] onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard. Appellant heeft deze stelling ook niet met objectieve factoren onderbouwd.
4.6.
Tot slot is niet in geschil dat appellant ook op grond van het Besluit uitbreiding en beperking kring ingezetenen Wajong geen ingezetene was op zijn achttiende verjaardag.
Jonggehandicapte tijdens studie en/of vijf jaar daarna
4.7.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het Uwv ten onrechte heeft nagelaten zijn verzoek om een Wajong-uitkering ook op grond van
artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong te beoordelen. Tijdens zijn studie (vanaf 2006) woonde hij immers wel in Nederland en was hij ingezetene. Deze grond slaagt.
4.8.
Appellant heeft op het aanvraagformulier (onder meer) aangegeven in welke periodes hij studeerde en ook dat hij tijdens en na die studieperiodes lichamelijke en psychische klachten had. Volgens vaste rechtspraak [5] moet een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Het Uwv dient vast te stellen wat de aanvrager heeft bedoeld met de aanvraag en moet eventueel bij de aanvrager nader informeren naar die bedoeling. Dit heeft het Uwv niet gedaan. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting toegelicht dat het inderdaad de gebruikelijke gang van zaken is dat een verzekeringsarts bij een Wajong-aanvraag, als daar aanleiding voor bestaat, beoordeelt of de betrokkene op voet van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a óf b, van de Wajong, of in het verlengde daarvan op voet van het tweede lid, van de Wajong jonggehandicapte is. In dit geval bestond daarvoor aanleiding, omdat appellant vanaf 2006 ingezetene was, op het aanvraagformulier had vermeld dat hij studeerde en dat hij beperkingen ondervond. De Raad ziet, anders dan het Uwv, geen aanleiding een andere werkwijze te hanteren als een betrokkene op zijn achttiende verjaardag geen ingezetene is maar daarna tijdens zijn studie wel.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat het Uwv ten onrechte heeft nagelaten het recht van betrokkene op een Wajong-uitkering ook op voet van
artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong te beoordelen. Het bestreden besluit lijdt aan een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek en is genomen in strijd met het de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv opdracht te geven om het geconstateerde gebrek te herstellen. Het Uwv moet alsnog beoordelen of appellant op voet van
artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong, eventueel bezien in samenhang met artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong, jonggehandicapte is.
5. Omdat met deze uitspraak nog geen einde aan het geding is gekomen, wordt nog geen oordeel gegeven over de proceskostenvergoeding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het hiervoor vermelde gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2023.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) A.M. Korver

Bijlage

Artikel 1a:1 van de Wajong
1. Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Artikel 1:2 van de Wajong
1. Ingezetene in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen is de natuurlijke persoon, die in Nederland woont.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan het begrip ingezetene.
3. Voor de persoon die op grond van het tweede lid als ingezetene wordt aangemerkt, doch buiten Nederland woont, gelden de bepalingen van deze wet, met inachtneming van de specifieke regels die in deze wet ten aanzien van deze persoon zijn gesteld.
Artikel 1:3 van de Wajong
1. Waar een natuurlijk persoon woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
[…]

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4501.
2.Zie artikel 1:2, eerste lid, van de Wajong.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2901.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:648.