ECLI:NL:CRVB:2023:1980

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
22/2031 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Wajong-uitkering en toeslag wegens verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de Wajong-uitkering en de toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) van appellant, die sinds 1 januari 2017 in Turkije woont. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 6 september 2021 besloten om de uitkering en toeslag in te trekken, omdat appellant niet meer in Nederland woonde. Appellant had hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit op 23 november 2021. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 14 september 2023 heeft appellant, zijn ex-partner en zijn gemachtigde via videobellen deelgenomen, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door mr. S. Praagman.

De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de argumenten van appellant, die stelde dat hij pas in 2020 naar Turkije was vertrokken en dat zijn psychische klachten verergerd waren. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had aangenomen dat appellant vanaf 1 januari 2017 in Turkije woonde, gebaseerd op onderzoeksrapporten en banktransacties. De Raad bevestigde dat het Uwv in redelijkheid had kunnen weigeren om de hardheidsclausule toe te passen, omdat appellant niet had aangetoond dat er medische noodzaak was om naar Turkije te verhuizen. De Raad concludeerde dat de intrekking van de Wajong-uitkering en de toeslag vanaf 1 januari 2017 in stand blijft, en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

22/2031 WAJONG
Datum uitspraak: 26 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 juni 2022, 21/3819 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 6 september 2021 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en de toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv is met een besluit van 23 november 2021 bij de intrekking van de Wajong-uitkering en de toeslag gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J.A.J. Brahm, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 september 2023. Appellant, zijn expartner [ex-partner] en zijn gemachtigde hebben door middel van videobellen deelgenomen aan de zitting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman.
OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1978. Hij ontving sinds 4 oktober 2000 een Wajonguitkering wegens psychische problematiek. In de periode van [geboortedatum] 2013 tot 24 april 2017 heeft het Uwv deze uitkering aangevuld met een toeslag op grond van de TW, omdat appellant in die periode inwonende kinderen had.
1.2.
In 2021 ontving het Uwv een anonieme melding dat appellant al ongeveer vijf jaar voornamelijk in het buitenland zou verblijven en zijn woning in [woonplaats] zou verhuren. Het Uwv heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende Wajonguitkering en toeslag. Een toezichthouder heeft dossieronderzoek verricht, bankafschriften bij appellant opgevraagd en een gesprek gevoerd met appellant. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 27 augustus 2021. In dat rapport wordt geconcludeerd dat appellant vanaf 1 januari 2017 grotendeels in Turkije verbleef.
1.3. Bij besluit van 6 september 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 november 2021, heeft het Uwv vanaf 1 januari 2017 de Wajong-uitkering en toeslag van appellant ingetrokken
.Het Uwv heeft aan deze besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant vanaf in ieder geval 1 januari 2017 zijn hoofdverblijf had in Turkije. Daarom had hij vanaf die datum geen recht op een Wajong-uitkering en een toeslag.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat appellant in Turkije is gaan wonen en niet heeft gemeld dat hij daar in ieder geval al vanaf 1 januari 2017 verbleef. Appellant had daarom vanaf 1 januari 2017 geen recht meer op een Wajong-uitkering, zodat het Uwv de uitkering en de toeslag terecht met ingang van deze datum heeft beëindigd. Verder is geen sprake van zodanig zwaarwegende omstandigheden dat de beëindiging van de Wajonguitkering leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zoals bedoeld in artikel 3:19, negende lid, van de Wajong (de zogeheten hardheidsclausule). De rechtbank volgt daarbij appellant niet in zijn stelling dat het Uwv meer onderzoek had moeten doen naar zijn gezondheid. Het ligt op de weg van appellant om aan te tonen dat het voor hem vanaf januari 2017 vanwege medische en/of sociale redenen of anderszins niet mogelijk was om in Nederland te blijven wonen. Gelet op de door de huisarts verstrekte informatie behoort behandeling in Nederland ook tot de mogelijkheden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het strikt noodzakelijk was dat hij in 2017 voor een medische behandeling naar Turkije afreisde en daar vervolgens enkele jaren bleef. Uit de informatie van de psychiater blijkt evenmin dat er een medische noodzaak was om naar Turkije te verhuizen. De rechtbank is van oordeel dat de keuze voor een verblijf in Turkije gezien de Turkse achtergrond van appellant weliswaar niet geheel onbegrijpelijk is, maar dat van een noodzaak daartoe niet is gebleken. De aangevoerde redenen nemen naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat de verhuizing naar het adres van zijn moeder in Turkije in overwegende mate op de eigen keuze van appellant berust.

Het hoger beroep van appellant

3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft in hoger beroep het volgende aangevoerd. De psychische klachten van appellant zijn verergerd en zijn medicatie is hierom aangepast. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep een rapport uitgebracht over appellant zonder hem in persoon te hebben gezien of gesproken. De verzekeringsarts heeft niet gemotiveerd waarom geen fysiek spreekuurcontact of psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden, waardoor het onderzoek onzorgvuldig is. Er dient alsnog een psychisch onderzoek plaats te vinden. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd.
3.2.
Appellant heeft in hoger beroep voorts gesteld dat hij niet per 1 januari 2017 maar pas vanaf 2020 naar Turkije is vertrokken. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant medische informatie overgelegd en gewezen op stukken die hij in hoger beroep heeft ingebracht, waaronder zorgkostenoverzichten en een verklaring van zijn ex-partner.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering en de toeslag in te trekken in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels (zoals die ten tijde in geding luidden), die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant vanaf 1 januari 2017 in Turkije is gaan wonen of dat appellant, zoals hij zelf stelt, Nederland in 2020 heeft verlaten. Vervolgens is de vraag aan de orde of het Uwv, vanaf het moment waarop appellant buiten Nederland is gaan wonen, terecht zijn Wajong uitkering en toeslag heeft ingetrokken en in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de hardheidsclausule toe te passen.
Vanaf wanneer woonde appellant buiten Nederland?
4.4.
Appellant heeft pas voor het eerst in hoger beroep gesteld dat hij niet per 1 januari 2017 maar pas vanaf 2020 in Turkije is gaan wonen. De Raad is van oordeel dat uit het onderzoeksrapport van 27 augustus 2021 overtuigend blijkt dat appellant in ieder geval vanaf 1 januari 2017 in Turkije woonachtig was. Met name uit de transacties met de pinpas van appellant in Turkije kan worden afgeleid dat appellant in 2017 – behoudens twee korte periodes van 16, respectievelijk 10 dagen – het gehele jaar in Turkije heeft verbleven. De ter zitting gegeven verklaring, dat de zus van appellant zijn pinpas in beheer had en die in Turkije voor appellant gebruikte, acht de Raad niet geloofwaardig.
4.5.
De zorgkostenoverzichten over 2017, 2018 en 2019 die appellant in hoger beroep heeft overgelegd bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant van 2017 tot en met 2019 wel in Nederland zijn hoofdverblijf had. Uit omschrijvingen zoals ‘Opslag praktijkondersteuner’, ‘Organisatie ontwikkeling’ en ‘Resultaatbeloning service en b’ kan niet worden opgemaakt of en zo ja welke zorg aan appellant in Nederland zou zijn verleend. Hierover heeft gemachtigde ter zitting desgevraagd ook geen helderheid kunnen verschaffen. Ook de omstandigheid dat in enkele kalendermaanden in 2017 en in 2018 kosten zijn vergoed voor ‘wijkverpleging’, leidt niet het oordeel dat appellant tot 2020 in Nederland heeft verbleven. Daaruit blijkt niet dat appellant in die jaren in Nederland woonachtig was. In het dossier bevinden zich geen verklaringen van zorgverleners waaruit blijkt dat door hen in 2017 en 2018 ook daadwerkelijk zorg aan appellant is verleend.
4.6.
Appellant heeft verder in hoger beroep een verklaring van zijn ex-partner ingebracht. Zij heeft verklaard dat appellant in 2017 nog in Nederland was en pas in 2020 naar Turkije is vertrokken. Deze verklaring is zeer summier en onderbouwt naar het oordeel van de Raad – gelet op de onderzoeksbevindingen van het Uwv – onvoldoende dat appellant tot 2020 in Nederland zou hebben gewoond.
4.7.
Gezien het voorgaande heeft het Uwv terecht aangenomen dat appellant in ieder geval vanaf 1 januari 2017 buiten Nederland woont.
Heeft het Uwv toepassing van de hardheidsclausule mogen weigeren?
4.8.
Op grond van artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong, eindigt het recht op een Wajong-uitkering met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. In het negende lid van dat artikel, zoals dat luidde ten tijde in geding, staat dat het Uwv hiervan kan afwijken als het eindigen van het recht zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het Uwv heeft in het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Beleidsregels) nader uitgewerkt wanneer sprake kan zijn van een onbillijkheid van overwegende aard. Uit de rechtspraak van de Raad volgt dat deze uitzondering op de regel dat een Wajong-uitkering niet geëxporteerd kan worden restrictief moet worden uitgelegd. [1]
4.9.
Wat appellant in hoger beroep over de toepassing van de hardheidsclausule heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom zij niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.10.
Appellant heeft in hoger beroep nog brieven uit 2022 en 2023 overgelegd van een Turkse psychiater met daarin diagnoses uit 2021 en 2022. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit die brieven en ook uit andere stukken niet blijkt dat het in 2017 voor appellant om medische redenen noodzakelijk was om naar Turkije te verhuizen. Ook blijkt daaruit niet dat de voor appellant noodzakelijk zorg vanaf 2017 niet in Nederland geleverd kon worden. De huisarts heeft in 2022 nog aangegeven dat er behandeling en ondersteuning in Nederland mogelijk is. Appellant heeft tijdens de zitting verklaard dat het voor hem belangrijk is om te wonen bij zijn familie in Turkije, waaronder zijn twee kinderen en een zus, die hem helpt als mantelzorger. Dit is begrijpelijk, maar dat neemt niet weg dat de verhuizing naar familie in Turkije berust op een – vanuit medisch oogpunt – niet noodzakelijke keuze van appellant. Appellant had er ook voor kunnen kiezen om in Nederland te blijven wonen en gebruik te maken van de Nederlandse zorgvoorzieningen.
4.11.
Over het betoog van appellant dat het Uwv meer medisch onderzoek had moeten doen, overweegt de Raad het volgende. Uit de toelichting bij de Beleidsregels blijkt dat het Uwv voor de toepassing van de hardheidsclausule de omstandigheden beoordeelt zoals die van toepassing zijn op het moment dat een Wajong-gerechtigde buiten Nederland gaat wonen. Appellant is in 2017 naar Turkije vertrokken, zonder dat te melden bij het Uwv. Daardoor was medisch onderzoek in 2017 of voorafgaand aan zijn vertrek niet mogelijk. Het is daarbij aan appellant om zijn beroep op de hardheidsclausule met voldoende informatie te onderbouwen. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd over zijn medische situatie in 2017 en volstaan met verwijzen naar de korte verklaringen van zijn Turkse psychiater over zijn medische situatie in 2022 en 2023. Daarvan uitgaande is het onderzoek door het Uwv zorgvuldig en toereikend geweest.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van de Wajong-uitkering en de toeslag vanaf 1 januari 2017 in stand blijft.
6. Omdat appellant niet in het gelijk is gesteld, krijgt hij geen vergoeding voor zijn proceskosten en ontvangt hij het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) N. Zwijnenberg

Bijlage

Artikel 3:18 Wajong

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen herziet beschikkingen op grond van dit hoofdstuk of trekt dergelijke beschikkingen in:
a. ter uitvoering van een beslissing als bedoeld in artikel 3:11;
b. indien als gevolg van het niet nakomen van de artikelen 3:37, 3:38 of 3:74 en de daarop berustende bepalingen het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
c. indien anderszins het recht op uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien.

Artikel 3:19 Wajong, zoals dit luidde ten tijde in geding

1. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt:
c. met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen;
9 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan het eerste lid, onderdeel c, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 2 Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland

Van een onbillijkheid van overwegende aard is sprake indien de jonggehandicapte naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig reïntegratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:652.