ECLI:NL:CRVB:2019:652
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid rechtbank en beëindiging Wajong-uitkering van appellant in verband met verblijf in het buitenland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1992 in Indonesië woonde, had zijn Wajong-uitkering aangevraagd na terugkeer naar Nederland. De Raad oordeelde dat de rechtbank Rotterdam onbevoegd was, omdat appellant op het moment van de uitspraak geen ingezetene van Nederland was. De Raad concludeerde dat appellant tot 24 juni 2015 als ingezetene moest worden aangemerkt, wat betekent dat zijn Wajong-uitkering ten onrechte was beëindigd per 1 mei 2015. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de uitkering van appellant tot 1 juli 2015 doorbetaald moet worden. Tevens is de terugvordering van de uitkering beperkt tot de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 oktober 2015. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 5.400,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 februari 2019.