ECLI:NL:CRVB:2023:1862

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
21/3263 MPW-W-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek in hoger beroep tegen de minister van Defensie

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 augustus 2021, waarin hij betrokken was bij een geschil met de minister van Defensie. Op 11 september 2023 zijn kennisgevingen aan partijen verzonden voor een zitting op 27 september 2023. Verzoeker heeft op 12 september 2023 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Y. Sneevliet, een van de behandelend rechters, omdat hij twijfels had over haar objectiviteit en onpartijdigheid. Dit verzoek werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. Op 25 september 2023 vond een zitting plaats, maar zowel verzoeker als de behandelend rechter zijn niet verschenen.

Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoek aangegeven dat hij zorgen heeft over de onpartijdigheid van de behandelend rechter, omdat hij haar vier jaar geleden in een andere zaak heeft gewraakt. Hij heeft ook nadere stukken ingediend, waaronder eerdere wrakingsverzoeken en beslissingen van de wrakingskamer. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de wrakingsgrond niet is gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de behandelend rechter. De Raad benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing vormen voor vooringenomenheid.

De Raad concludeert dat verzoeker geen concrete feiten heeft aangedragen die de schijn van vooringenomenheid van de behandelend rechter kunnen onderbouwen. Het verzoek om wraking wordt afgewezen, en de beslissing is in het openbaar uitgesproken. De griffier en de voorzitter hebben de beslissing ondertekend, waarmee de procedure is afgerond.

Uitspraak

21/3263 MPW-W-PV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Datum beslissing: 25 september 2023
Zitting hebben: E. Dijt, als voorzitter en K.P.M. Jacobs en J.J. Janssen als leden.
Griffier: E.P.J.M. Claerhoudt.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 augustus 2021, 20/760, in de gedingen tussen verzoeker en de minister van Defensie.
1.2. Op 11 september 2023 zijn kennisgevingen aan partijen verzonden voor een op 27 september 2023, om 11.45 uur, te houden zitting. De behandelend rechters zijn J.J.T. van den Corput, Y. Sneevliet en L.M. Tobé (behandelend rechters).
1.3. Per e-mail van 12 september 2023 heeft verzoeker gevraagd om wraking van mr. Y. Sneevliet (behandelend rechter). De behandelend rechter heeft meegedeeld dat zij niet in het verzoek om wraking berust.
1.4. Verzoeker en behandelend rechter zijn uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van de Raad op 25 september 2023. Verzoeker en behandelend rechter zijn niet verschenen.
2.1. Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoek als grond naar voren gebracht dat hij zorgen heeft over de objectiviteit en onpartijdigheid van behandelend rechter. Hij heeft daarbij gewezen op het feit dat hij behandelend rechter vier jaar geleden in een andere zaak heeft gewraakt. Dit verzoek is niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. Desondanks zijn de zorgen bij verzoeker blijven bestaan.
2.2. Bij e-mail van 20 september 2023 heeft verzoeker nadere stukken gezonden aan de Raad, waaronder zijn wrakingsverzoek van 30 december 2019 en de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Midden-Nederland van 24 januari 2020. Uit deze stukken blijkt dat behandelend rechter in 2019/2020 als rechter betrokken was bij een beroepsprocedure van verzoeker bij de rechtbank Midden‑Nederland en dat verzoeker op diverse punten bezwaren had over de wijze waarop zij die zaak behandelde.
3.1. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter moet verder het uitgangspunt zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2. Dat behandelend rechter in 2019/2020 als rechter betrokken is geweest bij een beroepsprocedure van verzoeker bij de rechtbank Midden‑Nederland, dat verzoeker bezwaren had tegen de wijze waarop zij die zaak behandelde en om die reden destijds een wrakingsverzoek heeft ingediend, leidt niet tot de conclusie dat in de zaak die nu aan de orde is een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid aan de orde is. Verzoeker heeft geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit (de schijn van) vooringenomenheid van behandelend rechter kan worden afgeleid.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt (getekend) E. Dijt
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep