In deze zaak heeft appellant een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade deels is afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de veronderstelling dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, mede door zijn gokactiviteiten. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de afwijzing voor de periode van 29 januari 2019 tot 1 maart 2019 onterecht was, omdat er geen onduidelijkheid bestond over de financiële situatie van appellant in die periode. De Raad oordeelde dat appellant niet verplicht was om volledige verantwoording af te leggen over zijn levensonderhoud in de periode waarin hij geen bijstand ontving. Voor de periode na 1 maart 2019 was de afwijzing echter terecht, omdat appellant onvoldoende inzicht had gegeven in zijn online gokactiviteiten. De Raad heeft het besluit van het college vernietigd voor de periode van 29 januari 2019 tot 1 maart 2019 en bepaald dat appellant recht heeft op bijstand voor die periode. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 4.542,- bedragen.