1.6.Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen besluit 1 voor zover daarbij hun aanvraag om bijstand is afgewezen. Hangende dit bezwaar hebben appellanten de volgende stukken ingebracht:
- een complete versie van de vrijwilligersovereenkomst van 1 augustus 2015 tussen [B] en appellant. In deze overeenkomst is vermeld dat appellant een vrijwilligersvergoeding ontvangt van € 600,- per jaar en dat deze vergoeding iedere drie maanden voor een derde deel zal worden uitbetaald.
- een verklaring van de penningmeester van [B] , waarin het volgende staat. Appellant verricht bij [B] al jaren tot tevredenheid vrijwilligerswerkzaamheden. Hiervoor staat een vrijwilligersvergoeding van € 600,- per jaar. Daarnaast worden ten tijde van de werkzaamheden enige consumpties aangeboden, in de vorm van drank en/of etenswaren.
- een verklaring van [A] van 24 april 2016, waarin het volgende staat. Appellant heeft van 2012 tot en met 2015 met regelmaat “bij ons” geslapen en gegeten. Daar stond niets tegenover, maar appellant heeft wel meegeholpen met de verbouwing van het huis van de
zoon van [A] . Appellant had geen onderdak en inkomsten en dit is de reden waarom hij “bij ons” in huis sliep;
- een verklaring van [naam C] ( [C] ) van 24 april 2016, waarin het volgende staat. Appellant heeft in de periode van juni/juli 2012 tot en met medio 2015 heel vaak bij [C] op de [adres 2] geslapen. [C] woonde daar op dat moment nog niet in verband met een verbouwing. In het begin van 2012, vlak na de aankoop van de woning, werd meerdere malen ingebroken. Om die reden heeft appellant daar meerdere malen per week overnacht. Als tegenprestatie voor de droge overnachtingen stond appellant erop dat hij dan overdag mocht meehelpen met de verbouwing van de woning van [C] . Appellant is familie en [C] wilde hem daarom graag helpen aan een droge slaapplaats. Hij sliep dan soms wel tot vijf nachten per week in de woning van [C] , maar dit wisselde nogal. In het begin sliep appellant op de eerste verdieping en toen daar werd begonnen met verbouwen heeft hij nog een tijdje op zolder geslapen;
- stukken over schulden van appellanten;
- een verklaring van [naam E] ( [E] ), dochter van appellanten, van 17 mei 2016, luidende:
“[Appellant] verbleef van medio 2015 tot 25 november 2015 het grootste deel van de tijd bij mij. Hij was vrijwel dagelijks aanwezig en paste dan op de kinderen als mijn man en ik er niet waren. Hij heeft ook de sleutel van onze woonwagen. Hij bleef 9 van de 10 keer slapen als hij hier over de vloer was. Wij hebben vier slaapkamers, en omdat onze twee dochters meestal bij elkaar op de kamer slapen was er altijd wel een kamer voor hem over. Als hij bij ons is, krijgt hij hier ook eten. Het is bij ons sowieso de gewoonte dat wie er ook is, mee kan eten. Omdat hij mijn vader is was hij ook vrij om eten te pakken. Ik vind dat de normaalste zaak van de wereld, want het is toch je vader en die laat je niet vallen.
In die tijd gaf ik hem ook weleens zakgeld. Kleine bedragen, meestal € 10,- om verzorgingsartikelen mee te kopen.
In de periode daarvoor liep mijn vader ook geregeld bij ons binnen. Hij had al sinds tijden geen eigen huis. Hij woonde tot april 2014 nog bij mijn oom [naam broer] aan de [adres 3] , tot aan diens overlijden. Ook sliep hij vanaf 2012 vaak bij [naam F] of zijn zoon. Ik heb hem daar meermaals gezien en ik weet dat ook omdat hij in die tijd vaak bij mij was en het daar dan over had.
Het is al heel lang zo dat mijn vader heeft rondgezworven. Hij heeft ook periodes in het [opvang 1] en de opvang aan de [opvang 2] gezeten. Daar zullen ze hem vast nog wel kennen. Nu hij ouder is en zijn gezondheid achteruit gaat is hij zijn wilde haren wel kwijt en heeft vastigheid nodig. Hij woont sinds 25 november 2015 bij mijn moeder, twee deuren verderop.”