ECLI:NL:CRVB:2023:1847

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
21/3821 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet voor kinderen in Marokko

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die vier kinderen heeft die bij hun moeder in Marokko wonen. Eerder heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) een aanvraag voor kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) afgewezen, omdat appellant niet in voldoende mate zou hebben bijgedragen in het onderhoud van zijn kinderen. De Svb heeft het verzoek om herziening van dit besluit ook afgewezen. In hoger beroep heeft de Svb appellant kinderbijslag toegekend voor het tweede kwartaal van 2018, maar de Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank dat appellant geen recht heeft op kinderbijslag voor de andere kwartalen in geding. De Raad oordeelt dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn onderhoudsbijdrage voor zijn kinderen en dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat de onderhoudsbijdragen gelijkelijk over de kinderen moeten worden verdeeld. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

21/3821 AKW
Datum uitspraak: 28 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 september 2021, 19/6124 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Frankrijk (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.I. L’Ghdas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 9 juni 2022 heeft de Raad vragen gesteld aan de Svb.
Bij besluit van 30 augustus 2022 heeft de Svb bepaald dat appellant voor vier kinderen recht heeft op kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2018.
Bij brief van 24 oktober 2022 heeft de Svb antwoord gegeven op de vragen die de Raad heeft gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2023. De gemachtigde van appellant heeft de ochtend van de zitting laten weten wegens ziekte niet aanwezig te kunnen zijn. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.
Het onderzoek is heropend na de zitting. Aan de gemachtigde van appellant is het procesverbaal van de zitting toegezonden en hem is verzocht aan te geven of hij een nadere zitting wenst. Mr. L’Ghdas heeft op 23 juli 2023 laten weten in te stemmen met het doen van een uitspraak zonder nadere zitting.
Vervolgens heeft de Raad op 4 augustus 2023 het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellant heeft vier kinderen die bij hun moeder in Marokko woonden. Appellant heeft eerder voor die kinderen een aanvraag ingediend voor kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), maar de Svb heeft die aanvraag afgewezen omdat appellant niet in voldoende mate heeft bijgedragen in hun onderhoud. Enige tijd later heeft appellant de Svb verzocht om herziening van dat besluit. De Svb heeft dat verzoek, dat ziet op het derde kwartaal van 2017 tot en met het derde kwartaal van 2018, afgewezen en heeft beslist dat appellant geen recht heeft op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2018. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Svb appellant over het tweede kwartaal van 2018 toch kinderbijslag toegekend. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de Svb terecht heeft bepaald dat appellant geen recht heeft op kinderbijslag voor het derde en vierde kwartaal van 2017 en het eerste, derde en vierde kwartaal van 2018.
Besluitvorming Svb
1.1.
Appellant heeft op 17 juli 2018 kinderbijslag op grond van de AKW aangevraagd voor zijn vier kinderen, die destijds woonden bij hun moeder in Marokko . Bij besluit van 19 december 2018 heeft de Svb geweigerd aan appellant kinderbijslag toe te kennen, omdat hij niet aantoonbaar voldoende heeft bijgedragen in hun onderhoud. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Op 30 april 2019 en 2 mei 2019 heeft appellant nadere stukken over betalingen met betrekking tot zijn kinderen ingediend en de Svb verzocht om het eerdere besluit te herzien. Bij besluit van 15 mei 2019 heeft de Svb dat verzoek afgewezen en voorts geweigerd hem kinderbijslag toe te kennen over het vierde kwartaal van 2018. Volgens de Svb heeft appellant niet aangetoond voldoende te hebben bijgedragen in het onderhoud van zijn kinderen. Bij besluit van 4 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd wat betreft de periode van het derde kwartaal van 2017 tot en met het derde kwartaal van 2018. Evenmin is het besluit om het recht op kinderbijslag over deze kwartalen niet te herzien evident onredelijk. De Svb heeft het verzoek om herziening van het eerdere besluit mogen afwijzen. Met betrekking tot het vierde kwartaal van 2018 overweegt de rechtbank dat appellant niet heeft aangetoond te hebben voldaan aan de onderhoudseis van € 1.688,- voor zijn vier kinderen. De rechtbank overweegt verder dat het vaste rechtspraak is dat de onderhoudsbijdragen geacht worden gelijkelijk te zijn besteed aan de in het desbetreffende huishouden verblijvende kinderen. Ook in dit geval acht de rechtbank het niet onevenredig hiervan uit te gaan. Dat appellant wel voldoende onderhoudsbijdrage heeft aangetoond voor twee kinderen, maakt niet dat hij dan recht heeft op kinderbijslag voor twee van zijn kinderen. De Svb heeft het recht op kinderbijslag voor zijn vier kinderen terecht afgewezen voor het vierde kwartaal van 2018.
Standpunten in hoger beroep
3.1.
In hoger beroep voert appellant aan dat er wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Gelet op alle omstandigheden meent appellant dat het bestreden besluit evident onredelijk is naar hem toe, maar zeker naar zijn kinderen toe. Daarnaast vindt appellant het onbegrijpelijk dat de door hem aangeleverde reçu’s met betrekking tot het betaalde schoolgeld en de verklaring van de directrice van de school, niet geaccepteerd worden als bewijs voor de door hem betaalde onderhoudsbijdrage voor zijn kinderen. Appellant wijst erop dat in Marokko dit soort betalingen over het algemeen contant worden gedaan. Tot slot stelt appellant dat er wel degelijk ruimte is om op grond van het evenredigheidsbeginsel de onderhoudsbijdragen niet gelijkelijk verdeeld te achten over zijn kinderen. Het gaat te ver om gelden waarvan evident is dat die als onderhoudsbijdragen voor zijn kinderen zijn bedoeld in dit kader in het geheel niet in aanmerking te nemen.
3.2.
De Svb stelt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met uitzondering van het oordeel van de rechtbank over het tweede kwartaal van 2018. Over dat kwartaal heeft de Svb bij besluit van 30 augustus 2022 alsnog kinderbijslag toegekend.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad stelt vast dat het in dit geding niet meer gaat om de kinderbijslag voor het tweede kwartaal van 2018, omdat de Svb appellant daarmee bij besluit van 30 augustus 2022 volledig is tegemoetgekomen. Het gaat hier dus nog over de weigering van de Svb om het besluit over de kinderbijslag met betrekking tot het derde en vierde kwartaal van 2017 en het eerste en derde kwartaal van 2018 te herzien en om de weigering van de Svb om kinderbijslag toe te kennen voor het vierde kwartaal van 2018. De Raad begrijpt het hoger beroep dan ook zo dat appellant de aangevallen uitspraak alleen in zoverre aanvalt.
4.2.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb het verzoek om herziening van het besluit met betrekking tot het derde en vierde kwartaal van 2017 en het eerste en derde kwartaal van 2018 mocht afwijzen en kinderbijslag mocht weigeren over het vierde kwartaal van 2018.
4.3.
Hij doet dat aan de hand van argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, voor zover de kwartalen nog in geding zijn. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verzoek om herziening
4.4.
De Raad stelt vast dat de Svb het verzoek om herziening inhoudelijk heeft beoordeeld. Gelet hierop zal de Raad de afwijzing ervan toetsen aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over een aanvraag voor kinderbijslag. [1]
Onderhoudsbijdrage
4.5.1.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de AKW, heeft een verzekerde recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat tot zijn huishouden behoort of door hem wordt onderhouden. Niet in geschil is dat de kinderen van appellant niet tot zijn huishouden behoorden in de kwartalen in geding. Zij woonden bij hun moeder in Marokko .
4.5.2.
Nu de kinderen in de in geding zijnde kwartalen niet tot het huishouden van appellant behoorden, kan hij slechts aanspraak maken op kinderbijslag indien hij aannemelijk kan maken zijn kinderen in belangrijke mate te hebben onderhouden. Volgens vaste rechtspraak dient de verzekerde, voor een kind dat niet tot zijn huishouden behoort, op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage. Appellant kan daarom voor zijn kinderen alleen aanspraak maken op kinderbijslag als hij aannemelijk kan maken dat hij hen in belangrijke mate, dat wil zeggen voor het derde en vierde kwartaal van 2017 met ten minste het vastgesteld bedrag van € 416,- per kind per kwartaal en vanaf het eerste kwartaal van 2018 met tenminste € 422,- per kind per kwartaal, heeft onderhouden. [2]
4.5.3.
Appellant heeft een grote hoeveelheid kopieën van financiële gegevens en transacties overgelegd. Veel van deze transacties zien op betalingen van de rekening van appellant, gedaan in Marokko. Deze betalingen zijn niet herleidbaar tot betalingen voor zijn kinderen. Ook is niet duidelijk of appellant op de data van de betalingen in Marokko was, omdat hij geen bewijzen van zijn aanwezigheid in Marokko heeft overlegd, zoals kopieën van zijn paspoort of reisgegevens. Verder zijn in het dossier reçu’s aanwezig van betalingen aan de school van de kinderen en een verklaring van de directrice van die school dat appellant aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan maar niet duidelijk is wie de betalingen aan de school feitelijk heeft verricht en met wiens geld is betaald. De daarmee gemoeide bedragen kunnen dan ook niet als onderhoudsbijdrage worden aangemerkt. Voor zover de directe overboekingen van appellant aan de moeder van de kinderen als onderhoudsbijdrage aangemerkt kunnen worden, moet worden vastgesteld dat deze voor de kwartalen in geding niet voldoende zijn voor het minimale bedrag per kind per kwartaal.
Evenredigheidsbeginsel
4.6.
Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Het is vaste rechtspraak van de Raad [3] dat onderhoudsbijdragen worden geacht gelijkelijk te zijn besteed aan de in het desbetreffende huishouden verblijvende kinderen waarvoor aanspraak op kinderbijslag kan bestaan. Binnen het kader van de AKW kan niet voor onjuist worden gehouden dat de Svb er in het algemeen van uitgaat dat het bedrag dat aan de verzorger wordt overgemaakt voor het onderhoud van de kinderen, aan elk van de kinderen voor een evenredig deel toekomt. Hoewel mogelijk niet aan elk kind in elk kwartaal evenveel geld wordt besteed, staat dit niet in de weg aan de aanname dat de onderhoudsbijdrage gelijkelijk over alle tot het huishouden behorende kinderen is verdeeld. Het is in die situatie immers niet eenvoudig controleerbaar welk bedrag precies aan welk kind is besteed. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat als de onderhoudsbijdrage onvoldoende is voor alle kinderen, deze moet worden aangemerkt als voldoende voor enkele kinderen.

Conclusie en gevolgen

4.7.
De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevallen. Dit betekent dat appellant geen recht heeft op kinderbijslag over het derde en vierde kwartaal van 2017 en het eerste, derde en vierde kwartaal van 2018.
Proceskosten en griffierecht
5. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- in beroep (beroepschrift en verschijnen ter zitting) en € 837,- in hoger beroep (hoger beroepschrift), totaal € 2.511,-. Ook dient de Svb het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep te vergoeden aan appellant.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze is aangevallen;
  • veroordeelt de Svb in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.511,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 181,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en A. van Gijzen en A. Venekamp als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2023.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.C. van Bentum

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:500.
2.Zie het Besluit van 25 juni 2014, houdende uitvoering van de Algemene Kinderbijslagwet.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2833 en van 21 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1707.