ECLI:NL:CRVB:2016:2833

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
15-583 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op kinderbijslag en onderhoudsbijdrage

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 juli 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 15-583 AKW. De zaak betreft de aanvraag van appellant voor kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) voor een kind dat in Suriname verblijft. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in een besluit van 19 augustus 2013 vastgesteld dat appellant geen recht heeft op kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2012, omdat hij onvoldoende bijdraagt aan het onderhoud van het kind. Dit besluit is door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd.

De rechtbank heeft getuigen gehoord, waaronder de moeder en een zus van het kind, die verklaarden dat appellant alleen geld voor het kind in Suriname overmaakt. De rechtbank oordeelde dat appellant onvoldoende feiten heeft aangedragen om aan te tonen dat de Svb van het beleid moest afwijken, dat onderhoudsbijdragen geacht worden gelijkelijk te zijn besteed aan de kinderen in het huishouden.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de Svb van het uitgangspunt van gelijkelijke verdeling van de onderhoudsbijdrage moest afwijken. De Raad heeft overwogen dat het vaste rechtspraak is dat onderhoudsbijdragen gelijkelijk worden geacht te zijn besteed aan de kinderen in het huishouden. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet kan slagen en de uitspraak van de rechtbank heeft bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.583 AKW

Datum uitspraak: 22 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 december 2014, 14/322 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mohamed Hoesein. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 14 mei 2013 kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd voor het in Suriname verblijvende kind van zijn partner, [naam] .
1.2.
Bij besluit van 19 augustus 2013 heeft de Svb beslist dat appellant vanaf het tweede kwartaal van 2012 geen recht heeft op kinderbijslag omdat hij te weinig bijdraagt aan het onderhoud van [naam] . Naast [naam] woont nog een kind van hem en zijn partner op hetzelfde adres waardoor zijn bijdrage geacht wordt gelijk besteed te zijn voor beide kinderen. Hierdoor heeft hij niet minstens € 416,- per kwartaal per kind besteed.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 4 december 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Appellant wordt geen kinderbijslag toegekend over het tweede kwartaal van 2012 tot en met het tweede kwartaal van 2013.
2. De rechtbank heeft [moeder] en [zus] , respectievelijk de moeder en een zus van haar die in de periode in geding in hetzelfde huis woonde als de kinderen, ter zitting als getuigen gehoord. Ter zitting is door hen verklaard dat er alleen geld voor [naam] wordt overgemaakt door appellant. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat appellant onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die maken dat de Svb gehouden was om af te wijken van het uitgangspunt in het beleid dat onderhoudsbijdragen in het algemeen worden geacht gelijkelijk te zijn besteed voor de in het betreffende huishouden verblijvende kinderen.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de Svb gehouden was om van het uitgangspunt van gelijkelijke verdeling van de onderhoudsbijdrage over de kinderen van zijn partner af te wijken. Hij verwijst daarbij naar hetgeen de getuigen ter zitting van de rechtbank hebben verklaard. Ter zitting bij de Raad is betoogd dat het feit dat ook de verzorger in Suriname een verklaring heeft afgelegd en de stukken die zijn ingebracht voldoende zijn om af te wijken van de hoofdregel.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat twee kinderen van de partner van appellant,
[moeder] , op hetzelfde adres in Suriname verblijven. Het is vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 15 augustus 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AK3435) dat onderhoudsbijdragen worden geacht gelijkelijk te zijn besteed aan de in het desbetreffende huishouden verblijvende kinderen waarvoor aanspraak op kinderbijslag kan bestaan. Binnen het kader van de AKW kan niet voor onjuist worden gehouden dat de Svb er in het algemeen van uitgaat dat een aan de verzorger van een aantal – op hetzelfde adres verblijvende – kinderen voor het onderhoud overgemaakt bedrag aan elk van die kinderen voor een evenredig deel ten goede komt. Hoewel mogelijkerwijs niet aan elk kind in elk kwartaal evenveel geld besteed wordt, staat dit niet in de weg aan de aanname dat de onderhoudsbijdrage gelijkelijk over alle tot het huishouden behorende kinderen wordt verdeeld. Het is immers niet eenvoudig controleerbaar welk bedrag precies aan welk kind wordt besteed. Daarnaast zou, indien appellant gevolgd zou worden in zijn stelling dat hij, omdat hij voor één kind van zijn partner kinderbijslag heeft aangevraagd en in voldoende mate bijdraagt in haar onderhoud, de mogelijkheid niet uitgesloten zijn dat de onderhoudsbijdrage toch ook mede besteed zou worden aan het andere kind. Dit zou ingaan tegen de systematiek van de AKW en de verplichting in voldoende mate bij te dragen aan het onderhoud van elk kind afzonderlijk om recht op kinderbijslag voor dat kind te kunnen laten ontstaan. In hetgeen is aangevoerd over de afspraken die zijn gemaakt over onderhoudsbijdrage kan dan ook geen aanleiding worden gezien voor de conclusie dat dit een dusdanig bijzondere situatie is dat anders geoordeeld zou moeten worden.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Koper, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) J.M.M. van Dalen

UM