Uitspraak
15.583 AKW
19 december 2014, 14/322 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 juli 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 15-583 AKW. De zaak betreft de aanvraag van appellant voor kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) voor een kind dat in Suriname verblijft. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in een besluit van 19 augustus 2013 vastgesteld dat appellant geen recht heeft op kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2012, omdat hij onvoldoende bijdraagt aan het onderhoud van het kind. Dit besluit is door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd.
De rechtbank heeft getuigen gehoord, waaronder de moeder en een zus van het kind, die verklaarden dat appellant alleen geld voor het kind in Suriname overmaakt. De rechtbank oordeelde dat appellant onvoldoende feiten heeft aangedragen om aan te tonen dat de Svb van het beleid moest afwijken, dat onderhoudsbijdragen geacht worden gelijkelijk te zijn besteed aan de kinderen in het huishouden.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de Svb van het uitgangspunt van gelijkelijke verdeling van de onderhoudsbijdrage moest afwijken. De Raad heeft overwogen dat het vaste rechtspraak is dat onderhoudsbijdragen gelijkelijk worden geacht te zijn besteed aan de kinderen in het huishouden. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet kan slagen en de uitspraak van de rechtbank heeft bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.