ECLI:NL:CRVB:2023:180

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
21/1457 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante met medische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die eerder als thuishulp werkte, had zich ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 7 oktober 2019, omdat appellante in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar medische klachten, waaronder fibromyalgie en psychische problemen, onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan appellante waren voorgelegd, medisch geschikt waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking. De Raad concludeerde dat appellante geen nieuwe medische informatie had ingediend die haar standpunt onderbouwde, en dat de eerdere beslissing van het Uwv om de ZW-uitkering te beëindigen terecht was.

Uitspraak

21 1457 ZW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 maart 2021, 20/2374 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 januari 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, deels via videobellen, plaatsgevonden op 15 december 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Grijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als thuishulp medewerker voor 13,14 uur per week. Haar dienstverband is op 25 september 2017 geëindigd. Op 24 oktober 2017 heeft zij zich ziek gemeld met fysieke klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante op 19 augustus 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 augustus 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 5 september 2019 (besluit 1) de ZW-uitkering van appellante met ingang van 7 oktober 2019 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Bij besluit van 6 september 2019 (besluit 2) heeft het Uwv vervolgens geweigerd aan appellante met ingang van 22 oktober 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij de wachttijd van 104 weken niet heeft volbracht.
1.3.
Bij besluit van 23 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv de door appellante tegen de besluiten 1 en 2 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 5 maart 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – voor zover relevant – overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat appellante in beroep heeft aangevoerd legt tegenover het gemotiveerde medisch oordeel van het Uwv onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan verdergaande beperkingen aan te nemen dan zijn neergelegd in de FML van 5 maart 2020. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 maart 2020 blijkt dat uitdrukkelijk rekening is gehouden met de fybromyalgie en de psychische klachten die appellante ervaart en met het gebruik van Tramadol. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt voor het standpunt dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullend rapport van 22 januari 2021 deugdelijk gemotiveerd dat er uitgaande van de verzekeringsgeneeskundige Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid geen medische indicatie is om een urenbeperking aan te nemen bij passende arbeid. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd dat het verstoorde dagritme wegens problemen met in slaap vallen geen reden is voor een urenrestrictie. De rechtbank ziet dan ook geen reden het medisch oordeel onjuist te achten en heeft het verzoek van appellante tot benoeming van een deskundige afgewezen. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt, zodat deze functies worden geacht geschikt te zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de klachten die zij ten gevolge van ijzertekort, fibromyalgie, psychische problemen en slaapgebrek ondervindt onvoldoende in de beoordeling zijn verwerkt. Niet toereikend is gemotiveerd waarom er geen urenbeperking is aangenomen. Daartoe bestaat wel aanleiding. Appellante is altijd gespannen, durft niet alleen naar buiten, kan niet tegen drukte en hyperventileert snel, wat wel degelijk een verstoorde energiebalans kan geven. Verder is sprake van een verstoorde slaap met regelmatig wakker worden van pijn. Daarnaast wordt vermoed dat appellante lijdt aan PTSS. Dit alles in samenhang zorgt voor een verminderde recuperatie, wat ook een verstoring van de energiebalans geeft. Appellante heeft inmiddels sinds 23 december 2020 een ZW-uitkering, waarbij wel een urenbeperking is aangenomen. Appellante heeft verder gewezen op haar medicijngebruik (Tramadol en Bromazepam) en de gevolgen hiervan voor haar energiehuishouding, reactievermogen en concentratie. Appellante heeft de Raad – met een beroep op het arrest Korošec – verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft – onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 juli 2021 – bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals ter zitting door appellante is bevestigd, beperkt het geschil in hoger beroep zich tot beantwoording van de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 7 oktober 2019 heeft beëindigd.
4.2.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet WIA, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak besproken en voldoende gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden geheel onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht ter onderbouwing van haar standpunt dat zij in verband met haar psychische en lichamelijke klachten verdergaand beperkt moet worden geacht dan is aangenomen en dat er aanleiding bestaat een urenbeperking aan te nemen. Dat het Uwv appellante per 23 december 2020 opnieuw in aanmerking heeft gebracht voor een ZW-uitkering, bij welke medische beoordeling wel een urenbeperking zou zijn aangenomen, zegt niets over de situatie op de hier in geding zijnde datum van 7 oktober 2019. Voor zover appellante ter zitting heeft gewezen op de uitspraak van de Raad van 14 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1579, wordt overwogen dat anders dan in die zaak het geval was de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking. Dat wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is onvoldoende voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. Die uitgangspunten toepassend op dit geval wordt geoordeeld dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige. Daarbij wordt overwogen dat appellante voldoende de mogelijkheid heeft gekregen om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te betwisten en van deze gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt door in ruime mate informatie in te zenden van haar behandelend artsen. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde, waarin beide partijen in ruime mate in medische informatie hebben voorzien, zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. De enkele omstandigheid dat appellante het niet eens is met de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is eveneens onvoldoende om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
5. De overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en C.F.E. van OldenSmit en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) O.N. Haafkes