ECLI:NL:CRVB:2023:1771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
21/4212 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opgelegde maatregel op de WGA-uitkering in verband met onvoldoende medewerking aan re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opgelegde maatregel aan appellant, die een korting van 25% op zijn WGA-uitkering betreft. De maatregel is opgelegd door werkgever [A], die als eigenrisicodrager optreedt. De aanleiding voor de maatregel was het onvoldoende meewerken van appellant aan zijn re-integratieverplichtingen op grond van de Wet WIA. Appellant ontving sinds 12 november 2018 een WGA-uitkering, maar heeft herhaaldelijk niet voldaan aan verzoeken van de WGA-expert van De Goudse Verzekeringen om contact op te nemen en informatie te verstrekken.

De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van [A] ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de werkgever op goede gronden had besloten tot de korting van de uitkering. Appellant heeft in hoger beroep enkel de beroepsgronden herhaald die hij eerder had ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat de maatregel terecht is opgelegd. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoende heeft meegewerkt aan de re-integratie en dat de opgelegde maatregel in overeenstemming is met de wetgeving.

De Raad heeft verder opgemerkt dat de werkgever de maatregel heeft afgestemd op de ernst van de gedraging van appellant en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De uitspraak van de Centrale Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21 4212 WIA

Datum uitspraak: 20 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
14 oktober 2021, 20/3916 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
[ naam werkgever A] ( [A] )

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [naam] hoger beroep ingesteld.
[naam] heeft zich teruggetrokken als gemachtigde.
Namens [A] heeft mr. K. Gomes een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft [A] op 13 februari 2023 een nadere motivering ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2023. Appellant is niet verschenen. [A] heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Gomes.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is met ingang van 12 november 2018 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De loongerelateerde periode van de WGA-uitkering eindigt op 11 november 2020. [A] draagt als eigenrisicodrager (ERD) het risico voor de betaling van de WGA-uitkering aan appellant. [A] heeft zich voor dit risico verzekerd bij De Goudse Verzekeringen.
1.2.
Op 6 september 2019 heeft een WGA-expert van De Goudse Verzekeringen aan appellant kenbaar gemaakt dat hij in het kader van zijn WGA-uitkering periodiek contact met hem zal opnemen om met hem te kijken of er mogelijkheden zijn om weer aan het werk te gaan of eventuele werkzaamheden uit te breiden. De WGA-expert heeft appellant in dit verband verzocht een vragenformulier in te vullen en aan hem terug te mailen.
1.3.
Hierop is een mailwisseling gevolgd tussen de toenmalige gemachtigde van appellant en de WGA-expert. Deze mailwisseling zag op het verzoek namens appellant om een door [A] verstrekte machtiging van de WGA-expert om de monitoring te doen van de eerste tien jaar van de WGA-uitkering van appellant. Tevens zag deze mailwisseling op het verzoek van de WGA-expert aan appellant om contact op te nemen in het kader van zijn WGA-uitkering, dan wel kenbaar te maken op welk moment en op welke wijze hij daarvoor bereikbaar is. Namens [A] is in dit verband op 14 oktober 2019 aan appellant bevestigd dat de WGAexpert gemachtigd is om de monitoring van zijn WGA-uitkering te doen. Een bestuurslid van [A] heeft deze bevestiging op 28 oktober 2019 middels een machtiging herhaald. Op 11 november 2019 heeft de WGA-expert appellant een uittreksel van het handelsregister van [A] gemaild. Voorts heeft de WGA-expert appellant op 11 februari 2020 een machtiging van 6 februari 2020 gemaild, getekend door de voorzitter en een bestuurder van [A] . Op 31 maart 2020 heeft de WGA-expert vervolgens appellant ervan op de hoogte gesteld dat de conclusie is getrokken dat hij meermaals niet heeft voldaan aan het contactverzoek en dat er verdere acties zullen worden genomen waarover appellant op schriftelijke wijze nader geïnformeerd zal worden.
1.4.
Bij aangetekende brief van 6 april 2020 heeft [A] appellant verzocht om alsnog medewerking te verlenen aan de re-integratie, door voor 17 april 2020 contact op te nemen met de WGA-expert, het vragenformulier ingevuld te verstrekken en contactgegevens te verstrekken waarmee appellant bereikbaar is. Hierbij heeft [A] het voornemen aangekondigd dat, indien appellant bij zijn standpunt blijft geen medewerking te verlenen, aan hem een maatregel zal worden opgelegd. [A] heeft appellant in de gelegenheid gesteld daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Appellant heeft hierop niet gereageerd.
1.5.
Bij besluit van 21 april 2020 heeft [A] aan appellant een maatregel opgelegd in verband met het niet nakomen van zijn re-integratieverplichtingen, inhoudende een korting op zijn WGA-uitkering van 25%, ingaande 1 mei 2020, gedurende vier maanden. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft [A] bij besluit van 30 juni 2020 (bestreden besluit) op formele gronden gegrond verklaard, waarbij de opgelegde maatregel wel is gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat [A] op goede gronden heeft besloten tot het korten van de WGA-uitkering van appellant, omdat hij niet heeft voldaan aan zijn reintegratieverplichtingen. De rechtbank heeft overwogen dat appellant verplicht was om mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden gericht op zijn inschakeling in arbeid die [A] wenselijk acht voor de verkrijging van mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid. Van appellant mocht dus verlangd worden dat hij mee zou werken aan het contactverzoek van De Goudse Verzekeringen. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen beroep kan doen op het ontbreken van rechtsgeldige machtigingen. Voor zover appellant hier recht op had, zijn deze machtigingen afdoende gegeven op 14 oktober 2019 en rechtsgeldig bekrachtigd op 28 oktober 2019. Voor zover appellant in de veronderstelling verkeerde dat de correcte machtiging pas op 11 februari 2020 is verstrekt, heeft hij alsnog onvoldoende inspanningen tot re-integratie verricht. Appellant had op dat moment immers direct kunnen voldoen aan de informatie- en contactverzoeken waar De Goudse Verzekeringen sinds 6 september 2019 pogingen toe ondernam. Ook op 11 februari 2020, 11 maart 2020, 30 maart 2020 en 6 april 2020 is appellant verzocht om contact op te nemen. Appellant heeft dit al die tijd afgehouden en nagelaten het vragenformulier in te vullen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het standpunt van appellant dat hij niet in staat is gesteld om zijn zienswijze in te dienen niet slaagt. Dat appellant de aangetekende brief van [A] van 6 april 2020 niet heeft aangenomen en ook niet heeft opgehaald komt voor zijn eigen rekening. De rechtbank heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 25 oktober 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4046).
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de maatregel ten onrechte aan hem is opgelegd. Hij heeft hierbij enkel verwezen naar de beroepsgronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend.
3.2.
[A] heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Op verzoek van de Raad heeft [A] op 13 februari 2023 nader gemotiveerd dat de opgelegde maatregel is afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin appellant de gedraging verweten kan worden.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 22 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1712) wordt voorop gesteld dat het besluit van 21 april 2020 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar gemaakt kan worden bij [A] , die hier als bestuursorgaan optreedt, en dat tegen de beslissing op dat bezwaar vervolgens beroep bij de bestuursrechter openstaat.
4.1.2.
Op grond van artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA, voor zover van toepassing, draagt de ERD het risico van betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde.
4.1.3.
Op grond van artikel 42, eerste lid van de Wet WIA, bevordert de ERD ten aanzien van de verzekerde […] die recht heeft op een WGA-uitkering, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf of in het bedrijf van een andere werkgever. Op grond van het tweede lid treft de ERD uit hoofde van de uitoefening van zijn taak, bedoeld in het eerste lid, maatregelen gericht op behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid van de verzekerde.
4.1.4.
Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Wet WIA is de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering verplicht in voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid te behouden of te verkrijgen. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder b is de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering, ter naleving van de plicht, bedoeld in het eerste lid, in elk geval verplicht mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijn inschakeling in de arbeid, die het Uwv of de eigenrisicodrager wenselijk acht voor verkrijging van mogelijkheden tot verrichten van passende arbeid.
4.1.5.
Op grond van artikel 89, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA kan de ERD in verband met de uitvoering van artikel 42 de WGA-uitkering gedeeltelijk en blijvend, geheel en tijdelijk of gedeeltelijk en tijdelijk weigeren indien de verzekerde, bedoeld in artikel 82, verplichtingen als bedoeld in artikel […] 29 […] niet of niet behoorlijk is nagekomen.
4.1.6.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van de Wet WIA wordt een maatregel als bedoeld in artikel 88 of 89 afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4.2.
In geschil is de vraag of [A] terecht een maatregel aan appellant heeft opgelegd in de vorm van een korting van 25% op zijn WGA-uitkering ingaande 1 mei 2020, gedurende vier maanden, in verband met het onvoldoende meewerken aan zijn reintegratieverplichtingen op grond van de Wet WIA.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en C. Karman en J.D. Streefkerk als leden, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) C.G. van Straalen