ECLI:NL:CRVB:2023:1718

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
21/2784
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake Ziektewetuitkering

Op 6 september 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 27 juni 2018, waarin de beëindiging van de Ziektewetuitkering van verzoeker werd bevestigd. Verzoeker had in 2014 een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen, maar deze werd in 2015 beëindigd omdat hij weer arbeidsgeschikt werd geacht. Verzoeker heeft meerdere keren om herziening gevraagd, waarbij hij aanvoerde dat er nieuwe feiten waren die niet eerder bekend waren, zoals een diagnose van burn-out door zijn huisarts. De Raad heeft echter geoordeeld dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aan de voorwaarden van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht voldoen. De Raad benadrukte dat het herzieningsverzoek niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar om onjuistheden in eerdere uitspraken te corrigeren. Aangezien verzoeker geen nieuwe, relevante informatie heeft gepresenteerd, werd het verzoek om herziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met O.N. Haafkes als griffier.

Uitspraak

21.2784 ZW

Datum uitspraak: 6 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 27 juni 2018, 16/2280 ZW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 27 juni 2018, 16/2280 ZW, ECLI:NL:CRVB:2018:1965.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2023. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn moeder [naam] . Het Uwv heeft zich, met bericht vooraf, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoeker is met ingang van 7 oktober 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 22 april 2015 heeft het Uwv de ZWuitkering van verzoeker per 22 april 2015 beëindigd omdat verzoeker weer arbeidsgeschikt is voor de maatgevende arbeid van online marketeer voor 40 uur per week. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 28 juli 2015. Bij uitspraak van 22 februari 2016 heeft de rechtbank Midden-Nederland het beroep van verzoeker tegen het besluit van 28 juli 2015 ongegrond verklaard. Bij de uitspraak van 27 juni 2018 waarvan nu herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2.
Verzoeker heeft met een verzoek van 18 juli 2019 een eerste keer gevraagd om herziening van de uitspraak 27 juni 2018. Verzoeker heeft toen aangevoerd dat de uitspraak van de Raad van 27 juni 2018 gebaseerd is op onjuiste informatie omdat onvoldoende is meegewogen dat hij op/rond 22 april 2015 door zijn huisarts reeds gediagnosticeerd was met surmenage/burn-out. Verzoeker heeft benadrukt dat dit een medisch objectiveerbare aandoening betreft als ook een medisch erkende beroepsziekte. Verzoeker was hierdoor ongeschikt voor de maatgevende arbeid, waarbij verzoeker heeft aangevoerd dat zijn functie zwaarder was dan waarvan het Uwv is uitgegaan. Bij uitspraak van 21 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:926, heeft de Raad dit verzoek afgewezen. De Raad heeft aan de afwijzing van het verzoek om herziening het volgende ten grondslag gelegd:
“Wat verzoeker aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd zijn geen feiten en omstandigheden die verzoeker voor de uitspraak niet bekend waren en/of redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Daarbij wordt aangetekend dat verzoeker in bezwaar reeds naar voren had gebracht dat hij zijn lichaam door een burn-out en een zware longontsteking heeft overbelast. Ook de brief aan een medewerker van het Uwv van 18 augustus 2015, waarin verzoeker uiteenzet dat de belasting van de maatgevende arbeid naar zijn mening zwaarder is dan waarvan het Uwv is uitgegaan, had hij voor de uitspraak van 27 juni 2018 kunnen inbrengen. Dit betekent dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.”
2. Verzoeker heeft met brieven van 19 juli 2021 en 12 september 2021 voor een tweede keer om herziening van de uitspraak van de Raad van 27 juni 2018 gevraagd. Verzoeker heeft uit de uitspraak van de Raad van 21 april 2021 afgeleid dat er beslissend bewijsmateriaal kwijt is geraakt en dat deze informatie zodoende niet is betrokken bij de behandeling van zijn hoger beroep tegen de uitspraak van 22 februari 2016 van de rechtbank Midden-Nederland. Verzoeker acht dit kwalijk omdat in meerdere stukken naar de brief van 18 augustus 2015 is verwezen. Hierdoor heeft er in strijd met de goede procesorde ook geen hoor en wederhoor plaatsgevonden. Verzoeker verzoekt de Raad het hoger beroep opnieuw te behandelen. Verzoeker twijfelt aan de integriteit van het Uwv. Verzoeker heeft herhaald dat de door hem ingebrachte informatie over zijn klachten verkeerd is beoordeeld door het Uwv en dat het Uwv onvoldoende heeft onderkend dat bij hem sprake was van een burn-out. Uit de website van het Uwv blijkt volgens verzoeker dat een burn-out aanleiding kan geven om een ZWuitkering toe te kennen. Verder is het Uwv bij de beoordeling voor de maatstaf arbeid ten onrechte uitgegaan van de functie van fulltime marketeer, terwijl zijn maatstaf arbeid de online marketeer voor 40 uur per week betreft.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie over de betreffende uitspraak te voeren of te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Dit kan alleen als is voldaan aan de strikte cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Zie de uitspraak van de Raad van 11 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2791.
3.3.
De gronden van het verzoek om herziening komen erop neer dat verzoeker opnieuw een discussie wil voeren over de zaak waarover is beslist bij de uitspraak van de Raad van 27 juni 2018. Net als in de eerdere uitspraak van 21 april 2021 wordt geoordeeld dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Wat verzoeker heeft aangevoerd betreft geen feiten en omstandigheden die verzoeker voor de uitspraak niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Gelet op artikel 8:119 van de Awb en de rechtspraak die daarop betrekking heeft, wordt niet voldaan aan de in dat artikel gestelde voorwaarden. Het verzoek om herziening zal daarom worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2023.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) O.N. Haafkes