ECLI:NL:CRVB:2021:926

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
19/3820 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake Ziektewet en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 27 juni 2018. Verzoeker had zijn verzoek om herziening gebaseerd op de stelling dat de eerdere uitspraak was gedaan op basis van onjuiste informatie. Hij stelde dat zijn huisarts hem in april 2014 niet alleen een klachtenlijst had meegegeven, maar ook had gediagnosticeerd met overspannenheid/burn-out. Verzoeker voerde aan dat zijn burn-out een beroepsziekte is en dat zijn klachten medisch objectiveerbaar zijn. Hij betoogde dat hij ten onrechte arbeidsgeschikt was geacht voor zijn functie als online marketeer.

De Raad overwoog dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die niet eerder bekend waren en die tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak of de juistheid van de eerdere uitspraak. De Raad concludeerde dat het verzoek om herziening moest worden afgewezen, omdat verzoeker in zijn eerdere bezwaar al had aangegeven dat hij door een burn-out en longontsteking was overbelast. De uitspraak van de Raad van 27 juni 2018, die de beëindiging van de Ziektewet-uitkering door het Uwv bevestigde, bleef daarmee in stand.

De beslissing werd genomen door S. Wijna, met L. Winters als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

19.3820 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van
27 juni 2018, 16/2280 ZW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 april 2021
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 27 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3274.
Het Uwv heeft een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 10 maart 2021. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1. Bij de uitspraak van 27 juni 2018, waarvan herziening wordt verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2016 bevestigd. Voor dit geding is van belang dat het Uwv de uitkering van verzoeker op grond van de Ziektewet met ingang van 22 april 2015 heeft beëindigd omdat verzoek weer arbeidsgeschikt is voor de maatgevende arbeid van online marketeer voor 40 uur per week. Dit besluit is in bezwaar, beroep en hoger beroep gehandhaafd.
2.1.
Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift naar voren gebracht dat hem gebleken is dat de uitspraak van de Raad van 27 juni 2018 gebaseerd is op onjuiste informatie. Anders dan waarvan de Raad in zijn uitspraak is uitgegaan, heeft zijn huisarts hem in april 2014 niet alleen een vierdimensionale klachtenlijst meegegeven, die vervolgens door hem is ingevuld, maar heeft zijn huisarts hem op die datum ook gediagnosticeerd met overspannenheid (surmenage)/burn-out en hem via thuisarts een behandelplan meegegeven. Verzoeker heeft uiteengezet dat zijn burn-out een beroepsziekte is, dat zijn klachten medisch objectiveerbaar zijn en dat stress funest is voor herstel. Gelet op de ernst van zijn burn-out en de belasting in zijn maatgevende functie is hij daarvoor ten onrechte arbeidsgeschikt geacht. Bij zijn verzoekschrift heeft verzoeker literatuur over overspannenheid en burn-out gevoegd, informatie van zijn huisarts van 7 oktober 2019 en 7 juli 2017, informatie van zijn longarts van 28 april 2015 en een afschrift van een tot het Uwv gerichte brief van 18 augustus 2015.
2.2.
In de reactie van 23 oktober 2019 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat wat verzoeker heeft aangevoerd geen reden geeft om terug te komen op de uitspraak van 27 juni 2018.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter een onherroepelijk geworden uitspraak op verzoek van een partij herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Het is vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1218) dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
3.3.
Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Wat verzoeker aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd zijn geen feiten en omstandigheden die verzoeker voor de uitspraak niet bekend waren en/of redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Daarbij wordt aangetekend dat verzoeker in bezwaar reeds naar voren had gebracht dat hij zijn lichaam door een burn-out en een zware longontsteking heeft overbelast. Ook de brief aan een medewerker van het Uwv van 18 augustus 2015, waarin verzoeker uiteenzet dat de belasting van de maatgevende arbeid naar zijn mening zwaarder is dan waarvan het Uwv is uitgegaan, had hij voor de uitspraak van 27 juni 2018 kunnen inbrengen. Dit betekent dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) L. Winters