ECLI:NL:CRVB:2018:1965
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en medisch oordeel van Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die werkzaam was als online marketeer, had zich op 6 oktober 2014 ziek gemeld met psychische klachten en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Later werd hij in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uwv beëindigde zijn ziekengeld per 22 april 2015, omdat de verzekeringsarts hem geschikt achtte voor zijn laatst verrichte arbeid. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten.
De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het medisch oordeel van de artsen van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had een zorgvuldige herbeoordeling uitgevoerd, waarbij appellant was gezien en zijn klachten uitvoerig waren besproken. De Raad concludeerde dat de door appellant overgelegde informatie van zijn huisarts en de POH-GGZ geen nieuwe medische feiten bevatte die het eerdere oordeel konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat het Uwv geen Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) hoefde op te stellen, aangezien dit pas aan de orde is bij ongeschiktheid voor het eigen werk die langer dan 52 weken duurt. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.