ECLI:NL:CRVB:2023:1698

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
22/644 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vaststelling van ouderdomspensioen naar gehuwde norm

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van zijn ouderdomspensioen. Appellant, geboren in 1955, heeft sinds 2014 een geregistreerd partnerschap en heeft in februari 2021 een aanvraag ingediend voor AOW. Hij stelde dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn partner, maar de Svb heeft hem een pensioen naar de gehuwde norm toegekend, omdat hij niet aan de voorwaarden voor ongehuwde status voldeed. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de relatie tussen appellant en zijn partner beoordeeld. Uit de informatie bleek dat zij regelmatig contact hadden, elkaar ontmoetten en samen op vakantie gingen, wat erop wijst dat zij niet duurzaam gescheiden leven. De Raad oordeelde dat appellant niet als ongehuwd kan worden aangemerkt voor de AOW, omdat hij niet voldoet aan de criteria voor duurzaam gescheiden leven. De Raad benadrukte dat de wetgeving omtrent AOW en geregistreerd partnerschap gevolgen heeft voor de pensioenrechten en dat de overheid een ruime beoordelingsmarge heeft in deze zaken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

22.644 AOW

Datum uitspraak: 1 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2022, 21/3590 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P. Schildkamp, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schildkamp. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Diamant.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1955, heeft sinds 4 augustus 2014 een geregistreerd partnerschap met [naam] . Appellant heeft op 8 februari 2021 bij de Svb een aanvraag gedaan om toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hierin heeft appellant vermeld dat hij apart leeft van zijn partner.
1.2.
Bij besluit van 20 maart 2021 heeft de Svb aan appellant met ingang van 1 mei 2021 een ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde toegekend. Bij besluit van 27 mei 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 20 maart 2021 dat appellant een uitkering naar de norm van een ongehuwde moet krijgen omdat hij duurzaam gescheiden leeft, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In het licht van de feiten en omstandigheden waarop appellant zich beroept kan niet worden gezegd dat appellant en zijn partner ieder afzonderlijk hun eigen leven leiden alsof zij niet een geregistreerd partnerschap met de ander hebben. Uit de door appellant en zijn partner verstrekte informatie blijkt dat zij dagelijks met elkaar bellen, elkaar 1 à 2 keer per week ontmoeten (met overnachten), één keer per week samen eten, een paar keer per jaar gezamenlijke uitstapjes maken en samen op vakantie gaan. Ze hebben een sleutel van elkaars woning. De partner van appellant heeft gezegd dat zij elkaar zo nodig verzorgen bij ziekte. Uit deze feiten en omstandigheden blijkt niet ondubbelzinnig dat appellant duurzaam gescheiden leeft van zijn partner. Dat betekent dat hij voor de toepassing van de AOW niet is aan te merken als ongehuwde.
De rechtbank volgt appellant niet in zijn standpunt dat hij ten onrechte anders wordt behandeld dan een ongehuwde die apart woont van zijn partner en bij wie sprake is van vergelijkbare feitelijke omstandigheden. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 14 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:583, dat aan de overheid op het gebied van de sociale verzekering een ruime beoordelingsmarge toekomt en dat het onderscheid in het geval van appellant, zo hier al sprake van is, niet ongerechtvaardigd is. Dat de formalisering van zijn relatie volgens appellant niet zulke verstrekkende financiële gevolgen mag hebben, slaagt niet. Het aangaan van een geregistreerd partnerschap heeft consequenties, ook op financieel gebied. Gelet op het doel waarvan appellant zegt dit partnerschap te zijn aangegaan – het veilig stellen van het recht op een nabestaandenpensioen – was appellant zich hier ook van bewust. Voor de AOW is het gevolg dat appellant als gehuwd wordt aangemerkt en dat hij, nu geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, niet in aanmerking komt voor een ongehuwdenpensioen.
De stelling van appellant dat er tegenwoordig anders wordt gedacht over de echtelijke verbintenis dan in 1959 leidt er evenmin toe dat het besluit van de Svb niet in stand kan blijven. Ook in de recente rechtspraak wordt de lijn gevolgd zoals die is weergegeven in de beleidsregels van de Svb. Voor zover appellant stelt dat het maatschappelijk gevoel erom vraagt dat de regelgeving over leefvormen in de AOW wordt veranderd, is het aan de wetgever om al dan niet een keuze te maken die is beschreven in het door appellant genoemde rapport (Eindrapport “Verkenning leefvormen in de AOW” van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 31 maart 2021).
3. Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de AOW, volgt dat de als partner geregistreerde gelijkgesteld wordt met een gehuwde. Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2.Voor gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
4.3.
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen (uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932). Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken (uitspraken van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
4.4.
Verder kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk betrokkenen de intentie hebben om een vorm van echtelijke samenleving aan te gaan. Dat kan ook op een andere manier dan door het voeren van een gezamenlijke huishouding. Er kan niet helemaal worden uitgesloten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken. Dat moet dan wel ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijken.
4.5.
Gezien het bepaalde in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de AOW, geldt dit ook voor het aangaan van een geregistreerd partnerschap.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank zijn standpunten onjuist heeft weergegeven. Appellant heeft gesteld dat sprake is van verouderd beleid en dat is wat anders dan gedateerde rechtspraak. Het beleid is niet meer van deze tijd omdat het al 60 jaar ongewijzigd is. Dat beleid dient anders te worden ingevuld en ook vanuit de rechtspraak dient richting te worden gegeven aan het beleid. Er dient een serieuze toets van de definitie van het begrip duurzaam gescheiden leven plaats te vinden aan de hedendaagse maatschappelijk maatstaven en ontwikkelingen. Enkel en alleen een formele verbintenis is onvoldoende om hem een lagere uitkering te geven. Appellant heeft het Eindrapport “Verkenning leefvormen in de AOW” aangehaald om te onderbouwen dat het beleid en de uitleg niet meer voldoen aan de uitgangspunten die aan het leefvormenstelsel ten grondslag lagen. In het bijzonder heeft appellant aangevoerd dat sprake is van een ongelijke behandeling van gehuwden die niet samenwonen en ongehuwden die niet samenwonen. Appellant heeft ook verwezen naar de uitspraak van de Raad van 14 februari 2017.
4.7.
In de uitspraak van 14 februari 2017 is overwogen dat een voor de toepassing van de AOW in alle opzichten volledig gelijke behandeling van gehuwden en ongehuwden nooit heeft bestaan. Verder heeft de Raad in die uitspraak geoordeeld dat verschillende behandeling van gehuwden en ongehuwden gerechtvaardigd is omdat de situatie van ongehuwd samenwonenden, gelet op de bijzondere band van het huwelijk die sociale, persoonlijke en juridische gevolgen heeft, niet gelijk is aan de situatie van gehuwden. Datzelfde geldt voor het geregistreerd partnerschap, dat in deze zaak aan de orde is, gezien de overeenkomsten van het geregistreerd partnerschap met het huwelijk. Zie recent ook nog de uitspraak van 29 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1959. In deze uitspraak is voorts overwogen dat het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet in dezelfde woning hebben niet voldoende is om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is.
4.8.
Voor wat betreft het Eindrapport “Verkenning leefvormen in de AOW” wordt gewezen op wat is overwogen in de uitspraak van 23 december 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:3355). Volgens de geldende wetgeving heeft het aangaan van een geregistreerd partnerschap nu eenmaal gevolgen voor het AOW-pensioen. Het standpunt van betrokkene komt erop neer dat hij het niet eens is met die wetgeving. De Raad wijst erop dat er weliswaar in de politiek aandacht is voor de verschillende leefvormen binnen de AOW maar dat het eindrapport van de minister niet tot enige standpuntbepaling of besluitvorming heeft geleid. De door appellant voorgestane uitleg – dat aan gehuwden en geregistreerd partners alleenstaande-AOW wordt toegekend als wordt voldaan aan de voorwaarden van de tweewoningenregel – wordt wel als voorstel genoemd maar dat voorstel heeft niet tot een wetswijziging geleid. Onder deze omstandigheden is het niet aan de rechter om hier op vooruit te lopen.
4.9.
Naar het oordeel van de Raad blijkt uit de feiten en omstandigheden zoals door appellant en zijn partner zijn ingevuld op de onderzoeksformulieren, en die zijn weergegeven in de aangevallen uitspraak, niet ondubbelzinnig dat tussen appellant en zijn partner geen sprake is van samenleving als geregistreerde partners. Van een situatie waarin beide geregistreerde partners een eigen leven leiden als waren zij niet als partner geregistreerd, is geen sprake.
5. Het hoger beroep slaagt niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2023.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over duurzaam gescheiden leven.