ECLI:NL:CRVB:2021:1959

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
19/4463 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ongehuwdenpensioen wegens gebrek aan duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant, die sinds 7 mei 2011 getrouwd is met zijn echtgenote die in Rusland woont, verzocht de Sociale verzekeringsbank (Svb) om hem in aanmerking te brengen voor een ongehuwdenpensioen. Hij stelde dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. De Svb heeft dit verzoek afgewezen, omdat uit onderzoek bleek dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. Appellant ontving op dat moment een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor gehuwden.

De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en oordeelde dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank weegt hierbij mee dat appellant en zijn echtgenote regelmatig in Nederland samenwonen en dagelijks contact met elkaar hebben. De Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat de omstandigheden niet wijzen op een definitieve verbreking van de echtelijke samenleving. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het oneerlijk is dat hij een gehuwdenpensioen ontvangt, terwijl hij en zijn echtgenote in verschillende landen wonen en ieder hun eigen kosten hebben. Hij doet een beroep op gelijke behandeling zoals vastgelegd in de Grondwet.

De Raad oordeelt dat de situatie van appellant niet voldoet aan de criteria voor duurzaam gescheiden leven, zoals eerder vastgesteld in de rechtspraak. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank terecht is. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.4463 AOW

Datum uitspraak: 29 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
19 september 2019, 19/1338 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 7 mei 2011 getrouwd met [naam echtgenote] (echtgenote). De echtgenote van appellant woont in Rusland. Appellant ontvangt een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een gehuwde. Op 29 januari 2018 heeft appellant de Svb gevraagd om hem in aanmerking te brengen voor een ongehuwdenpensioen, omdat hij duurzaam gescheiden zou leven van zijn echtgenote.
1.2.
Bij besluit van 28 februari 2018, gehandhaafd bij besluit van 13 juni 2018 (bestreden besluit), heeft de Svb besloten dat het ouderdomspensioen van appellant niet wijzigt. De Svb heeft onderzoek gedaan naar de woon- en leefsituatie. Appellant heeft tijdens een huisbezoek van de Svb een verklaring afgelegd en een formulier onderzoek duurzaam gescheiden leven ingevuld en ondertekend. Hieruit blijkt volgens de Svb dat van duurzaam gescheiden leven geen sprake is. Uit de feitelijke toestand kan niet worden afgeleid dat appellant en zijn echtgenote een afzonderlijk leven leiden alsof er geen huwelijk is.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven tussen appellant en zijn echtgenote als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. Hiervoor heeft de rechtbank meegewogen dat appellant en zijn echtgenote zo nu en dan een tijdje in Nederland samenwonen en ook van plan zijn dat te blijven doen. Ook hebben zij dagelijks contact met elkaar. Hierdoor is van een definitieve en bestendige bedoelde verbreking van het samenwonen geen sprake. Wanneer appellant en zijn echtgenote in Nederland bij elkaar zijn, zorgen zij over en weer voor elkaar. Zo doen zij samen de was, boodschappen en klusjes. Ook koken zij samen en maken zij uitstapjes. Appellant stuurt geld naar zijn echtgenote in Rusland voor haar onderhoud en betaalt voor haar als zij naar Nederland komt. De Svb heeft terecht het ouderdomspensioen niet gewijzigd naar de norm voor een ongehuwde.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het oneerlijk is dat aan hem een gehuwdenpensioen wordt toegekend, terwijl zijn echtgenote en hij ieder hun eigen woning en kosten hebben in een ander land. Doordat appellant en zijn echtgenote niet samenwonen is geen sprake van kostenvoordeel, terwijl hij wel financieel moet rondkomen van een gehuwdenpensioen. Appellant heeft op zitting niet het onderscheid tussen gehuwd of ongehuwd zijn betwist, maar vindt het een principekwestie. In dit verband heeft appellant een beroep gedaan op gelijke behandeling als genoemd in artikel 1 van de Grondwet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 19 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3017, ECLI:NL:CRVB:2019:3018 en ECLI:NL:CRVB:2019:3019)
is van duurzaam gescheiden leven, als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, pas sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden.
4.2.
Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932) kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant (vergelijk de uitspraken van de Raad van 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093 en van 19 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3019).
4.3.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak op goede gronden tot het oordeel gekomen dat in de situatie van appellant geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de gronden waarop dat oordeel berust en verwijst daarnaar. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en wat in essentie een herhaling is van wat appellant in beroep heeft aangevoerd, vormt geen reden om tot een ander oordeel te komen. In februari 2018 was er sprake van onderling contact, wederzijdse zorg en financiële betrokkenheid. Dat betekent dat op dat moment naar de maatstaf van de vaste rechtspraak geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. Gezien deze feiten en omstandigheden kan niet worden gezegd dat bij appellant in februari 2018 sprake was van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving waarbij ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld.
4.4.
Voor zover appellant tot slot heeft bedoeld te betogen dat sprake is van ongelijke behandeling tussen gehuwde pensioengerechtigden en ongehuwde pensioengerechtigden die ieder een eigen woning hebben, wordt verwezen naar een uitspraak van 14 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:583 in het kader van de twee-woningenregel. In die uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat verschillende behandeling van gehuwden en ongehuwden is gerechtvaardigd omdat de situatie van ongehuwd samenwonenden, gelet op de bijzondere band van het huwelijk die sociale, persoonlijke en juridische gevolgen heeft, niet gelijk is aan de situatie van gehuwden.
4.5.
Uit het 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2021.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) M. Stumpel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.