ECLI:NL:CRVB:2023:169

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
21 / 1470 TOZO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) wegens niet voldoen aan inschrijvingsvereiste en urencriterium

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, werkzaam als oppas, had een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) na het verlies van haar werk door de coronamaatregelen. Het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan het urencriterium van 1.225 uur per jaar en niet ingeschreven was in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de eisen van inschrijving en het urencriterium indirect discriminerend zijn voor vrouwen, aangezien meer vrouwen dan mannen onder de Regeling Dienstverlening aan huis werken. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet heeft aangetoond dat de inschrijvingsvereiste een specifiek nadeel voor vrouwen oplevert. De enkele stelling dat meer vrouwen dan mannen werken onder de Regeling is onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van indirecte discriminatie.

De Raad heeft vastgesteld dat de Tozo een algemene maatregel van bestuur is die tijdelijke bijstandsverlening regelt voor zelfstandigen die financieel zijn getroffen door de coronacrisis. De Raad heeft de argumenten van appellante verworpen en bevestigd dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 1470 TOZO

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 maart 2021, 20/3006 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân (college)
Datum uitspraak: 24 januari 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Wal. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van der Heide.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante werkte als oppas voor gemiddeld veertien uur per week voor een particulier (werkgever). De werkgever heeft in verband met de uitbraak van het coronavirus het contract per 30 april 2020 opgezegd. Deze oppaswerkzaamheden werden verricht onder de Regeling Dienstverlening aan huis (Regeling). Op 31 maart 2020 heeft appellante bij het college een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).
1.2.
Bij besluit van 14 mei 2020, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 september 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante niet voldoet aan het urencriterium en ook niet aan de eis van inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op de artikelen 1 en 2 van de Tozo.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat zij met haar werkzaamheden die onder de Regeling vallen, niet kan voldoen aan het urencriterium van 1.225 uur op jaarbasis en aan de eis tot inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel. Meer vrouwen dan mannen verrichten werkzaamheden op basis van de Regeling. Deze in de Tozo neergelegde criteria zijn volgens appellante dan ook indirect discriminerend voor vrouwen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Tozo is een algemene maatregel van bestuur die bij Koninklijk Besluit van 17 april 2020 (Stb. 2020, 118) is vastgesteld en waaraan terugwerkende kracht is gegeven tot en met 1 maart 2020. De Tozo bevat tijdelijke regels over bijstandsverlening aan zelfstandigen die financieel getroffen zijn door de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19. De Tozo vindt, evenals het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004, zijn grondslag in artikel 78f van de Participatiewet.
4.2.1.
Ingevolge artikel 1 van de Tozo wordt in dit besluit en daarop berustende bepalingen onder zelfstandige verstaan: de rechthebbende, bedoeld in artikel 11, van de wet die achttien jaar of ouder is maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die;
a. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;
b. ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep; en
c. alleen of samen met degene met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico’s daarvan draagt.
4.2.2.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Tozo kan algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007 en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante niet voldoet aan de hiervoor onder 4.2.1 en 4.2.2 gestelde vereisten van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel en het urencriterium. Tussen partijen is in geschil of toepassing van deze vereisten leidt tot indirecte discriminatie op grond van geslacht. De vraag of appellante voldoet aan het vereiste van artikel 1 van de Tozo dat zij is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep, laat de Raad buiten beschouwing.
Inschrijving Kamer van Koophandel
4.4.
Van indirecte discriminatie op grond van geslacht is sprake wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling personen van het ene geslacht in vergelijking met personen van het andere geslacht bijzonder benadeelt, tenzij die bepaling objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn (uitspraak van 12 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2097). Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het in de Tozo gestelde vereiste van inschrijving in het handelsregister een dergelijk specifiek nadeel oplevert voor vrouwen. De enkele stelling dat onder de Regeling meer vrouwen dan mannen werken en het feit dat werken op basis van de Regeling geen inschrijving in het handelsregister van de kamer van Koophandel vergt, is daarvoor onvoldoende. Er is dan ook geen grond om het in de Tozo gestelde vereiste van inschrijving in het handelsregister als indirect discriminatoir aan te merken. Dit betekent dat het college de aanvraag van appellante om bijstand ingevolge de Tozo terecht heeft afgewezen.
Urencriterium
4.5.
Gelet op 4.4 behoeft de beroepsgrond dat met het urencriterium een verboden indirect onderscheid naar geslacht wordt gemaakt geen nadere bespreking.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, voorzitter en A.J. Schaap en J.E. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van E.A.J. Westra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2023.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) E.A.J. Westra