Uitspraak
22.1974 JW-S
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- veroordeelt het college tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 418,50.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.H.F. de Jong, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 6 mei 2022 een beslissing genomen in een bestuursrechtelijke procedure, waarbij verzoeker schadevergoeding vroeg wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 juli 2023 een zitting gehouden, waarbij verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Utrecht een schikking hebben getroffen. Verzoeker trok zijn hoger beroep in, maar handhaafde zijn verzoek om schadevergoeding.
De Raad heeft overwogen dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel niet langer dan vier jaar mag duren. In dit geval was de procedure van ontvangst van het bezwaarschrift op 31 januari 2019 tot de intrekking van het hoger beroep op 12 juli 2023 meer dan vier jaar en vijf maanden in beslag genomen. De Raad concludeert dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan het college is toe te rekenen, aangezien de behandeling door de rechtbank en de Raad binnen de gestelde termijnen is gebleven. De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker immateriële schade heeft geleden, die is vastgesteld op € 500,-.
Daarnaast heeft de Raad het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, die zijn begroot op € 418,50. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met B.J. van de Griend als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.