ECLI:NL:CRVB:2023:1605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
21/4308 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De appellant, geboren op [geboortedag] 1998, had op 22 januari 2019 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. Het Uwv concludeerde dat de appellant op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat op 22 januari 2019 niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van de appellant zich konden ontwikkelen. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een inschatting is van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de appellant op de datum in geding niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten.

De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wajong-regeling en de rol van het Uwv en de rechtbank in deze beoordeling. De Raad wees erop dat de omstandigheden na de datum van beoordeling niet relevant zijn voor de inschatting van de kansen op verbetering op dat moment. De uitspraak is van belang voor toekomstige gevallen waarin de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid ter discussie staat.

Uitspraak

21 4308 WAJONG

Datum uitspraak: 17 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 oktober 2021, 20/5235 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.J. Brosius, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2023. Namens appellant is
mr. Brosius verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren op [geboortedag] 1998 , heeft met een door het Uwv op 22 januari 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is informatie gevoegd over het psychisch functioneren van appellant. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarbij informatie is opgevraagd bij de behandelend psychiater. Bij besluit van 9 april 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is. Bij besluit van 14 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Raad [1] de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op het beoordelingsmoment betreft, waarbij de omstandigheid dat – achteraf bezien – die verbetering niet heeft plaatsgevonden geen rol mag spelen. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig geweest en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er met antipsychotica en vervolgens gespreks- en gedragstherapie, op de datum in geding nog verbetering van zijn belastbaarheid mogelijk was. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat uit informatie van 15 maart 2019 van de behandelend psychiater blijkt dat bij appellant voornamelijk sprake is van een psychotisch toestandsbeeld en dat er nog niet benutte behandelmogelijkheden zijn, namelijk farmacotherapie. De rechtbank heeft overwogen geen aanwijzingen te hebben dat de inschatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het beoordelingsmoment met betrekking tot de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet juist is geweest. De informatie van 9 juni 2021 van psychiater Van Brakel is van na het beoordelingsmoment en kan niet worden meegenomen in de beoordeling van dit geschil. Omdat het Uwv pas in beroep heeft toegelicht welke taken appellant zou kunnen verrichten als hij over basale werknemersvaardigheden zou beschikken, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat, behalve dat appellant de geschiktheid van de taken niet expliciet heeft betwist, hij alleen al vanwege het niet duurzaam ontbreken van basale werknemersvaardigheden, geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. De rechtbank en het Uwv hebben ten onrechte geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij hem niet duurzaam is. Aan appellant is inmiddels per 7 december 2021 een Wajong-uitkering toegekend. Appellant heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de beoordeling van de duurzaamheid van ontbreken van arbeidsvermogen op datum aanvraag niet door een latere omstandigheid teniet kan worden gedaan. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad [2] heeft appellant gesteld dat bepalend is welke invloed die omstandigheid heeft op de situatie op de datum in geding. De behandeling die volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het moment van beoordelen nog openstond heeft inmiddels plaatsgevonden en daaruit is komen vast te staan dat deze nauwelijks effect heeft gehad. Deze laatste omstandigheid zegt iets over de werkelijke situatie ten tijde van de beoordeling. Het ligt volgens appellant in de risicosfeer van het Uwv, dat al dan niet gerechtvaardigde verwachtingen die het Uwv heeft toegedicht aan een nog te ondergane behandeling, door een latere omstandigheid worden tenietgedaan. Of de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige die verwachtingen konden hebben, is volgens appellant niet relevant. Ter zitting heeft appellant de Raad verzocht om een psychiater als onafhankelijk deskundige te benoemen. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellant geen specifieke bezwaren heeft geuit tegen de geselecteerde voorbeeldtaken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De (wettelijke) regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.2.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant op 22 januari 2019 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat hij voldoet aan de voorwaarde dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.4.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen [3] . Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten [4] . Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen [5] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn [6] .
4.5.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.6.
Met inachtneming van het vorenstaande kan de rechtbank worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat op 22 januari 2019 niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellant zich konden ontwikkelen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat naar aanleiding van een nieuwe Wajong-aanvraag aan appellant per 7 december 2021 alsnog een Wajong-uitkering is toegekend omdat door de verzekeringsarts inmiddels duurzaamheid wordt aangenomen. Op 22 januari 2019 was niet uit te sluiten dat appellant, als hij eenmaal door medicatie uit zijn psychotisch toestandsbeeld zou zijn gehaald, meer ziekte-inzicht zou krijgen en alsdan open zou staan voor aanvullende niet-medicamenteuze therapie waardoor gedrag en functioneren op tal van punten zou kunnen verbeteren. Bij de latere Wajong-aanvraag is gebleken dat ondanks de in november 2020 ingezette medicamenteuze behandeling er sindsdien bij appellant geen ziektebesef en ziekte-inzicht is ontstaan en de beperkingen zelfs zijn toegenomen. Deze latere ontwikkeling doet niet af aan de inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellant op 22 januari 2019. De ter zitting door appellant ingenomen stelling dat door deze ontwikkelingen na de datum in geding de feitelijke grondslag aan het bestreden besluit is komen te ontvallen, strookt niet met de in de aangevallen uitspraak genoemde vaste rechtspraak van de Raad en wordt dan ook niet gevolgd. Het beroep van appellant op de in voetnoot 2 vermelde uitspraak van de Raad slaagt evenmin. In die zaak ging het om een geheel ander beoordelingskader en was er, anders dan in de zaak van appellant waar het gaat om een inschatting van de te verwachten ontwikkeling, sprake van een – achteraf bezien – onjuiste feitelijke grondslag van het betreffende besluit. Omdat twijfel aan de inschatting van het Uwv over de te verwachten ontwikkeling bij appellant op 22 januari 2019 ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige, zoals door appellant verzocht.
4.7.
Wat appellant heeft aangevoerd over de overweging van de rechtbank over de geselecteerde voorbeeldtaken, leidt niet tot een ander oordeel. Niet in geschil is dat appellant op de datum in geding niet beschikt over basale werknemersvaardigheden en om die reden niet in staat is een taak in een arbeidsorganisatie te verrichten. Dit geldt ook voor de geselecteerde voorbeeldtaken.
4.8.
Gelet op 4.6 en 4.7 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant op 22 januari 2019 niet duurzaam was en appellant daarom op die datum nog niet als jonggehandicapte was aan te merken.
4.9.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) L.Winters
Bijlage
Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van 21 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1824, en 24 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1340.
2.Uitspraak van 23 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2909.
3.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
4.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
5.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
6.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.