ECLI:NL:CRVB:2023:1545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
21/1747 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over zorgvuldigheid van medisch onderzoek en motivering van WIA-besluit na overlijden van belanghebbende

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De zaak betreft een appellant die is overleden tijdens de procedure. De Raad had eerder, op 24 maart 2022, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv niet met de vereiste zorgvuldigheid was uitgevoerd. Dit leidde tot een niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd besluit. De Raad heeft het Uwv opgedragen om de geconstateerde motiveringsgebreken te herstellen.

Na de tussenuitspraak heeft het Uwv aanvullende stukken ingediend, maar de Raad oordeelt dat de gebreken niet zijn hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen informatie opgevraagd bij de huisarts van de overleden belanghebbende, wat als onzorgvuldig werd aangemerkt. Bovendien is niet overtuigend aangetoond dat de lichamelijke klachten van de belanghebbende geen verband houden met zijn psychische stoornissen en verslavingsgedrag. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak.

De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv moet worden veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 4.782,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het medisch onderzoek en de noodzaak van een adequate motivering van besluiten door het Uwv, vooral in complexe situaties zoals deze, waarin de belanghebbende is overleden.

Uitspraak

21.1747 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 april 2021, 18/5933 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[belanghebbende] (belanghebbende)
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 24 maart 2022 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2022:717, gedaan (tussenuitspraak).
De Raad heeft aan appellant een vraagstelling verzonden, waarop is gereageerd.
Het Uwv heeft uitstel verzocht voor het uitvoeren van de tussenuitspraak, wat door de Raad is verleend.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv nadere stukken ingebracht.
Bij brief van 22 november 2022 heeft mr. L. van Egmond zich als gemachtigde van appellant gesteld in plaats van mr. R.L. Kloots. Namens appellant is een zienswijze ingediend.
Het Uwv heeft een nader stuk ingebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.2.
De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase door het Uwv niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht, waardoor het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en daardoor tevens niet toereikend is gemotiveerd. De aios verzekeringsgeneeskundige van het Uwv en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben belanghebbende niet lichamelijk onderzocht en ook geen informatie over zijn lichamelijke klachten ingewonnen bij zijn huisarts, terwijl dat wel in de rede lag. Daarnaast kon uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 30 januari 2018 en 6 september 2018 niet worden opgemaakt dat is onderzocht en vastgesteld of bij belanghebbende sprake was van toegenomen beperkingen op lichamelijk of psychisch vlak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast niet overtuigend gemotiveerd dat buiten twijfel staat dat de door belanghebbende ervaren lichamelijke beperkingen geen verband houden met de depressieve stoornis, psychosociale problematiek en alcoholmisbruik, waarvoor reeds bij de weigering van de WIA-uitkering per 12 september 2012 beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn vastgesteld in de FML van 19 september 2012. Voor de uitvoerige onderbouwing van de geconstateerde gebreken wordt verwezen naar overwegingen
4.3.1
en 4.3.2 van de tussenuitspraak. Het Uwv is opgedragen deze gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen.
1.3.
Na de tussenuitspraak is gebleken dat belanghebbende op 23 maart 2022 is overleden.
1.4.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er in het rapport van 5 augustus 2022 op gewezen dat belanghebbende niet meer op een spreekuur kan worden gezien. Ten aanzien van de desondanks door de Raad verzochte aanvullende motivering heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt gesteld dat verslavingsgedrag niet per definitie is gerelateerd aan een bipolaire stoornis, borderline of PTSS. Het verslavingsgedrag dat belanghebbende vertoonde stond daar volgens hem in principe los van en had ook kunnen voorkomen zonder voornoemde diagnosen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep benadrukt dat een spastisch colon evenmin per definitie is gerelateerd aan verslavingsgedrag; ook dit had zich zonder verslavingsgedrag kunnen uiten. Voor wat betreft de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van belanghebbende heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewezen op het ingebrachte rapport van de verzekeringsarts van 22 april 2021, waarin is onderbouwd waarom er geen sprake is van duurzaamheid.
1.5.
Appellant heeft hierop gereageerd en gesteld dat het Uwv de in de tussenuitspraak benoemde gebreken in het bestreden besluit niet heeft hersteld. Volgens appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet vastgesteld dat het verslavingsgedrag van belanghebbende niet is gerelateerd aan een bipolaire stoornis, borderline of PTSS. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat dit niet per definitie het geval hoeft te zijn, is daarom niet overtuigend.
1.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie hierop in het rapport van 7 maart 2023 gesteld dat met de ter beschikking staande gegevens optimaal is gereageerd op de tussenuitspraak.
2. De Raad oordeelt als volgt.
2.1.
Nu belanghebbende is overleden bestaat er voor het Uwv geen mogelijkheid meer hem ter uitvoering van de tussenuitspraak op een spreekuur lichamelijk te onderzoeken.
2.2.
Het Uwv heeft niet aangevoerd dat de overige in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken in het bestreden besluit vanwege het overlijden van belanghebbende niet voor herstel vatbaar zijn. Het Uwv heeft ten aanzien van deze gebreken echter niet op de juiste wijze uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, zo wordt afgeleid uit de rapporten van
5 augustus 2022 en 7 maart 2023, geen informatie opgevraagd bij de huisarts van belanghebbende over zijn lichamelijke gezondheidstoestand. In de tussenuitspraak is dit als onzorgvuldig aangemerkt nu uit de stukken is gebleken dat belanghebbende in een complexe situatie verkeerde, de behandelend psychiater in de brieven van 21 januari 2018 en 6 juni 2018 heeft laten weten dat hij hem heeft verwezen naar de huisarts om de lichamelijke klachten te laten onderzoeken en dat de forse lichamelijke klachten mogelijk deels spanningsgerelateerd zijn.
2.4.
Daarnaast is met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 augustus 2022 en 7 maart 2023 niet overtuigend gemotiveerd dat buiten twijfel staat dat er geen causaal verband is tussen de door belanghebbende ervaren lichamelijke beperkingen en de depressieve stoornis, psychosociale problematiek en het alcoholmisbruik, waarvoor reeds bij de weigering van de WIA-uitkering per 12 september 2012 beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn vastgesteld in de FML van 19 september 2012. Niet is ingegaan op de in de tussenuitspraak genoemde opmerking in het rapport van 8 augustus 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de lichamelijke klachten van belanghebbende 'in niet onbelangrijke mate mede bepaald worden door een gedragscomponent, nicotine en alcoholabusus en een slecht eetpatroon'. Daarom kan nog steeds niet worden uitgesloten dat deze door de verzekeringsarts bezwaar en beroep als verklaring genoemde factoren voor de lichamelijke klachten van belanghebbende verband houden met diens psychische stoornissen. In het rapport van 5 augustus 2022 wordt slechts in algemene zin gesteld dat verslavingsgedrag niet per definitie is gerelateerd aan een bipolaire stoornis, borderline of PTSS en een spastisch colon niet per definitie is gerelateerd aan verslavingsgedrag. Appellant heeft hierover terecht gesteld dat deze stelling niet is onderbouwd met een verwijzing naar objectieve medische gegevens van belanghebbende.
2.5.
De motivering in de rapporten van 5 augustus 2022 en 7 maart 2023 is daarom onvoldoende om te dienen als herstel van de in de overwegingen 4.3.1 en 4.3.2 van de tussenuitspraak geconstateerde gebreken. Daaruit volgt dat de in de tussenuitspraak vastgestelde gebreken niet zijn hersteld. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De Raad verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het Uwv op om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak, binnen een termijn van acht weken na deze uitspraak. Indien het Uwv het standpunt wil handhaven dat geen sprake is van toegenomen beperkingen op grond van dezelfde ziekteoorzaak dan dient het Uwv te onderbouwen met een op de persoon van belanghebbende gerichte motivering, en dus geen motivering in algemene zin, dat de door hem ervaren lichamelijke beperkingen geen verband houden met de depressieve stoornis, psychosociale problematiek en alcoholmisbruik, waarvoor reeds bij de weigering van de WIA-uitkering per 12 september 2012 beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn vastgesteld in de FML van 19 september 2012. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
3. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor verleende rechtsbijstand begroot op € 597,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift)
€ 2.092,50 in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 augustus 2019) en € 2.092,50 in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 augustus 2022), in totaal € 4.782,-. Ook wordt bepaald dat het Uwv aan appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 september 2018 gegrond en vernietigt dat besluit;
- draagt het Uwv op binnen acht weken na deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat beroep tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 4.782,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 879,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel als voorzitter en E.W. Akkerman en T. Dompeling als leden, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) E.X.R. Yi