ECLI:NL:CRVB:2023:1506

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
21 / 3857 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag militair invaliditeitspensioen met betrekking tot PTSS en militaire dienst

In deze zaak gaat het om de afwijzing van de aanvraag van appellant voor een militair invaliditeitspensioen. Appellant, die van 28 januari 1981 tot 26 mei 1981 als dienstplichtige in Libanon was, heeft in 2013 voor het eerst een verzoek ingediend voor een militair invaliditeitspensioen vanwege een psychische aandoening. Dit verzoek werd afgewezen, maar appellant heeft in 2016 opnieuw een aanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij op de peildatum, 14 november 2016, leed aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) die verband hield met zijn militaire dienst.

De staatssecretaris van Defensie heeft de aanvraag in eerste instantie buiten behandeling gelaten, maar na bezwaar heeft hij de aanvraag opnieuw beoordeeld en afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat. De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat er voldoende twijfel is gezaaid over de conclusies van de staatssecretaris, vooral door de rapportage van psychiater D.G. Buiten, die stelde dat appellant op de peildatum wel degelijk PTSS had.

De Raad oordeelde dat de staatssecretaris een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant moest nemen, waarbij de beperkingen en de mate van invaliditeit als gevolg van de PTSS op de peildatum vastgesteld moeten worden. De Raad heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.766,50 bedragen, en heeft bepaald dat het griffierecht van € 182,- aan appellant moet worden vergoed.

Uitspraak

21.3857 MPW

Datum uitspraak: 3 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2021, 20/2233 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 23 februari 2018 heeft de staatssecretaris het verzoek van appellant om toekenning van een militair invaliditeitspensioen buiten behandeling gelaten. Nadat appellant daartegen bezwaar heeft gemaakt, heeft de staatssecretaris met een besluit van 18 februari 2020 (bestreden besluit) alsnog inhoudelijk op het verzoek van appellant beslist en dat verzoek afgewezen.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. W.B. Knook hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 juni 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. H.J.G. Dudink, advocaat. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J. Engels Linssen. Het onderzoek ter zitting is geschorst, nadat partijen een aantal (proces)afspraken hadden gemaakt.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is vervolgens door de Raad behandeld op een zitting van 22 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dudink. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Het gaat in deze zaak om de vraag of appellant recht heeft op een militair invaliditeitspensioen. In dit hoger beroep staat daarbij de vraag centraal of bij appellant op de peildatum 14 november 2016 sprake was van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) met dienstverband.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is als dienstplichtige van 28 januari 1981 tot 26 mei 1981 uitgezonden geweest naar Libanon. Hij is begin maart 1982 met groot verlof gegaan en is sinds medio 1982 uit werkelijke dienst.
1.2.
Appellant heeft in 2013 voor het eerst verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen. In dat kader heeft hij zich op verzoek van de staatssecretaris laten onderzoeken door prof. dr. R.J. van den Bosch, psychiater, van Psyon. In zijn rapportage van 8 juli 2013 heeft Van den Bosch geconcludeerd dat er bij appellant kenmerken aanwezig zijn passend bij een PTSS, maar dat die onvoldoende overtuigend zijn om daarop de diagnose PTSS te kunnen baseren. De staatssecretaris heeft vervolgens het verzoek van appellant afgewezen, en het bezwaar tegen die beslissing is ongegrond verklaard.
1.3.
Appellant heeft bij brief van 11 november 2016, door de staatssecretaris ontvangen op 14 november 2016 (peildatum), opnieuw verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen vanwege een psychische aandoening. Naar aanleiding van zijn verzoek heeft de staatssecretaris psychiater drs. J.K. van der Veer verzocht een onderzoek bij appellant te verrichten. Van der Veer heeft op 7 november 2017 een rapportage uitgebracht.
1.4.
Appellant heeft de kennisname door de staatssecretaris van de rapportage van Van der Veer geblokkeerd. Bij besluit van 23 februari 2018 heeft de staatssecretaris het verzoek van appellant daarom buiten behandeling gelaten.
1.5.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Tijdens de bezwaarprocedure heeft hij een contra-expertise gevraagd van E. van Meekeren en R. Wesselink van birdView . Uit hun rapportage van 2 oktober 2018 blijkt, kort samengevat, dat bij appellant de diagnose PTSS gesteld kan worden en dat het aannemelijk is dat een belangrijk deel daarvan toe te schrijven is aan zijn ervaringen in Libanon.
1.6.
De staatssecretaris heeft de door appellant ingewonnen contra-expertise voorgelegd aan zijn medisch adviseur/verzekeringsarts I.P.L. Koperberg. Uit het advies van Koperberg van 19 december 2018 blijkt, kort samengevat, dat de door birdView gehanteerde benadering minder kritisch is dan binnen de verzekeringsgeneeskunde gebruikelijk is en dat zij niet van alle voorhanden informatie – waaronder de rapportage van Van der Veer – hebben kennis genomen. Koperberg concludeert dat zonder het vrijgeven van de rapportage van Van der Veer het niet mogelijk is om een adequate herbeoordeling te verrichten.
1.7.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft appellant de blokkade van de rapportage van Van der Veer opgeheven. In de rapportage van Van der Veer wordt geconcludeerd dat wel sprake is van PTSS-gerelateerde symptomen, dat hij de diagnose PTSS op dat moment niet kan bevestigen, maar ook niet geheel kan uitsluiten. Het lijkt Van der Veer het meest aannemelijk dat de militaire dienst in buitengewone omstandigheden (in Libanon) “in enige mate” invloed heeft gehad. Uit de rapportage van Van der Veer blijkt dat hij acht heeft geslagen op de rapportage van Van den Bosch van juli 2013. Daarnaast heeft Van der Veer op 30 oktober 2017 afzonderlijk gereageerd op de door appellant verstrekte informatie van zijn behandelaars bij het Sinai Centrum.
1.8.
Appellant heeft een klacht ingediend tegen Van der Veer bij het medisch tuchtcollege. Bij uitspraak van het tuchtcollege van 29 mei 2018 is de klacht afgewezen.
1.9.
Van der Veer heeft naar aanleiding van de contra-expertise van birdView op 7 januari 2020 een nadere aanvulling op zijn rapportage gegeven. Hierin is vermeld dat de opzet van de rapportage van birdView niet aan de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Medisch Specialistische Rapportage voldoet. Ook worden in psychiatrisch-diagnostisch opzicht vraagtekens gezet bij de conclusie van birdView . De contra-expertise vormt daarom voor Van der Veer geen aanleiding om zijn eerdere standpunt te herzien.
1.10.
Bij het bestreden besluit van 18 februari 2020 heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellant onder verwijzing naar onder meer de rapportages van Van der Veer ongegrond verklaard. Appellant heeft geen recht op een militair invaliditeitspensioen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat, hoewel sprake is van PTSS-gerelateerde symptomen, de diagnose PTSS niet kan worden gesteld.
1.11.
Appellant heeft in beroep een verslag van een diagnostisch onderzoek van ARQ (Nationaal Psychotrauma Centrum) van 24 september 2020 en een rapport van psychiater D.G. Buiten van 16 december 2020 overgelegd. Psychiater Buiten komt tot de conclusie dat bij appellant sprake is van een PTSS, die volgens hem is toe te schrijven aan de ervaringen die appellant heeft gehad tijdens zijn uitzending in Libanon. Buiten heeft de rapporten van Van den Bosch en Van der Veer daarbij in twijfel getrokken, omdat zij volgens hem niet voldoen aan de daarvoor geldende eisen. Appellant heeft geweigerd Van der Veer kennis te laten nemen van de rapportage van Buiten.
1.12.
Daarna heeft appellant nog een brief van Sinai Centrum, behandelaar, van 6 januari 2021 overgelegd. Daaruit blijkt dat de behandeling op 18 januari 2021 is geëindigd, omdat die niet zinvol is zolang deze bestuursrechtelijke procedure nog loopt. Eerst na afloop zal de behandeling kunnen worden herstart.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de rapportage van Van der Veer van november 2017. In het rapport van birdView is de diagnose PTSS uit de behandelend sector overgenomen, terwijl Van der Veer zelfstandig een diagnose heeft gesteld. Bovendien is de bevinding van Koperberg dat het onderzoek van birdView minder kritisch is geweest dan in de verzekeringsgeneeskunde gebruikelijk is, onweersproken gebleven. Ook vindt de rechtbank van belang dat birdView , in tegenstelling tot Van der Veer, niet van alle voorhanden relevante informatie heeft kennisgenomen. De rechtbank vindt verder belangrijk dat de bevindingen van Van der Veer in lijn zijn met de eerdere bevindingen van Van den Bosch ten aanzien van de vraag of de diagnose PTSS gesteld kan worden. De rapportage van Buiten die appellant in beroep heeft ingebracht, geeft geen aanleiding aan de rapportage van Van der Veer te twijfelen, aangezien appellant de kennisname van deze rapportage door Van der Veer heeft geblokkeerd en de staatssecretaris zo niet de mogelijkheid heeft een medisch onderlegde reactie op deze rapportage te geven. Van gegronde redenen om de kennisname door Van der Veer te blokkeren is de rechtbank niet gebleken. Gebleken is dat de handelwijze van Van der Veer de tuchtrechtelijke toets heeft doorstaan. Gelet op een en ander kon de staatssecretaris bij de motivering van de bestreden beslissing volstaan met een verwijzing naar de rapportage van Van der Veer en heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om zelf een medisch deskundige te benoemen.
Het standpunt van appellant
3
.Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant meent dat hij de medische advisering van de staatssecretaris gemotiveerd in twijfel heeft getrokken. Hij heeft immers een kritische en inhoudelijk consistente rapportage van psychiater Buiten ingebracht. Buiten heeft geconcludeerd dat op de peildatum wel degelijk is voldaan aan de criteria van invaliditeit met dienstverband, aldus appellant.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of op de peildatum terecht geen dienstverband is aanvaard voor de door appellant gestelde PTSS. [1] Daarbij gaat het volgens vaste rechtspraak om de vraag of de uitoefening van de militaire dienst tijdens de uitzending in belangrijke mate de aandoening heeft veroorzaakt of een duidelijke factor is geweest bij het ontstaan van de aandoening. [2]
4.2.
Na de schorsing van het onderzoek ter zitting op 9 juni 2022 heeft Van der Veer met een rapportage van 5 september 2022 onder meer een reactie gegeven op het rapport van Buiten en een antwoord op de vraag van Koperberg of op de peildatum sprake was van een PTSS. Zijn eindconclusie is dat appellant na zijn terugkomst uit Libanon wel stress gerelateerde klachten en symptomen heeft ontwikkeld, maar dat retrospectief niet is vast te stellen of dat samenhangt met de diagnose PTSS. Wel kan volgens Van der Veer gezegd worden dat er sprake was van een overgevoeligheid voor stress, die geduid kan worden als kenmerk voor een persisterende aanpassingsstoornis. Het is “aannemelijk dat er op de peildatum 14 november 2016 twijfel bestaat op basis van het onveranderde complexe toestandsbeeld of er in diagnostische zin de diagnose PTSS met zekerheid te stellen is.”
4.3.
Met een brief van 4 oktober 2022 heeft Buiten gereageerd op deze rapportage van Van der Veer. Buiten handhaaft zijn eerdere conclusie, te weten dat er op de peildatum sprake was van een PTSS, mogelijk met uitgestelde expressie, en dat de oorzaak van de PTSS is toe te schrijven aan een aantal psychotraumatische ervaringen in Libanon. Buiten is gemotiveerd ingegaan op diverse kritiekpunten van Van der Veer en heeft die weerlegd.
4.4.
Koperberg heeft in zijn brief van 1 november 2022 zijn visie gegeven op de reactie van Buiten. Koperberg zegt daarin dat Buiten terecht stelt dat de DSM 5 een ruimere interpretatie heeft van het traumacriterium dan de DSM-IV. Bij de DSM 5 gaf Van der Veer al als differentiaal diagnose een (incompleet) PTSS aan, zij het dat de diagnose niet met zekerheid was te stellen. Dat Buiten nu na vijf jaar alsnog een chronisch PTSS-beeld diagnosticeert, mede op basis van de vragenlijsten, is zeker denkbaar, aldus Koperberg. Hij zegt verder dat als er retrospectief nu een nieuw of ander inzicht wordt geopperd, dat nog niet aantoont dat er toen bij Van der Veer sprake was van een kennelijke fout. Dat Buiten op een integere en onafhankelijke wijze onderzoek heeft verricht staat volgens Koperberg niet ter discussie. Buiten heeft volgens Koperberg ook terecht verwezen naar de ruimhartigheid ten aanzien van beoordelingen bij veteranen zoals dat staat opgenomen in het (WIA/IP) PTSS-Protocol. Koperberg eindigt met:
“Gelet op bovenstaande overwegingen lijkt mij dat de medische analyse c.q. controverses voldoende zijn becommentarieerd door de verschillende medische disciplines. De vraag is of dit al dan niet aanleiding geeft tot een andere
juridischebeoordeling van het dienstverband ten tijde van de peildatum, die recht doet aan de strekking van de vigerende wetgeving. Ik zie derhalve geen reden om dit opnieuw met psychiater Van der Veer terug te koppelen.”
4.5.
Volgens vaste rechtspraak is het als het aankomt op de bewijslastverdeling aan de staatssecretaris om naar aanleiding van een aanvraag om een militair invaliditeitspensioen medisch onderzoek te laten uitvoeren en op basis daarvan een beoordeling te verrichten van de invaliditeit van de aanvrager en het verband met de dienst. Als de staatssecretaris op grond van het medisch onderzoek concludeert dat geen sprake is van invaliditeit met dienstverband, ligt het vervolgens op de weg van betrokkene om de conclusies van de door de staatssecretaris gevolgde medische advisering gemotiveerd in twijfel te trekken. [3] Het is dus aan appellant om twijfel te zaaien over de conclusie van de staatssecretaris dat van invaliditeit met dienstverband in zijn geval geen sprake is.
4.6.
De Raad is van oordeel dat appellant met de expertise van Buiten er in geslaagd is voldoende twijfel te zaaien als in 4.5 bedoeld. De conclusies van Van der Veer en Buiten over de diagnose en het dienstverband zijn verschillend, maar Van der Veer sluit de diagnose PTSS ook zeker niet uit. De deskundigheid en onpartijdigheid van Buiten is door de staatssecretaris erkend en zijn rapportages geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. De conclusie is goed gemotiveerd en steunt op de bevindingen. Gelet hierop en gezien de reactie van Koperberg zoals weergegeven in 4.4 zal de Raad het ervoor houden dat bij appellant op de peildatum sprake was van een PTSS, die in belangrijke mate verband houdt met de militaire dienst in Libanon. Dit oordeel brengt mee dat het nu aan de staatsecretaris is om de beperkingen en de mate van invaliditeit van appellant als gevolg van de PTSS op de peildatum vast te stellen door middel van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
Conclusie en gevolgen
4.7.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep wordt gegrond verklaard. De Raad vernietigt het bestreden besluit en zal de staatssecretaris opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. Dit betekent dat de staatssecretaris nu de beperkingen en de mate van invaliditeit van appellant als gevolg van de PTSS op de peildatum moet laten vaststellen en het resultaat daarvan in een nieuwe beslissing op bezwaar moet opnemen. De Raad zal met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat tegen de door de staatssecretaris te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Kosten
5.1.
Aanleiding bestaat de staatssecretaris te veroordelen in de kosten die appellant heeft moeten maken in beroep en in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand. Deze kosten bedragen € 3.766,50 (in beroep: 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting; in hoger beroep: 1 punt voor het hogerberoepschrift, 1,5 punt voor de zittingen, is 4,5 punten à
€ 837,-). Appellant krijgt ook het betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep terug.
5.2.
Tot slot heeft appellant recht op vergoeding van de in beroep en hoger beroep gemaakte deskundigenkosten. De vergoeding van deze kosten wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. [4] Bij het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) [5] zijn deze tarieven vastgesteld. Artikel 2 van het Bts is van toepassing op de vergoeding van door een psychiater verrichte onderzoeken. Dit geldt voor de rapportage van 16 december 2020 en de nadere reactie van 4 oktober 2022 van Buiten. In dit artikel is bepaald dat ten hoogste € 129,63 per uur (2020; van toepassing op rapportage Buiten) en € 136,19 per uur (2022; van toepassing op de nadere reactie Buiten) wordt vergoed. Op grond van artikel 15 van het Bts worden de bedragen verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. De staatssecretaris zal deze deskundigenkosten aan de hand van de gefactureerde uren moeten berekenen, opnemen in zijn nieuwe beslissing op bezwaar en vervolgens aan appellant moeten uitbetalen. In deze nieuwe beslissing op bezwaar dient de staatssecretaris zich, toetsend aan de dubbele redelijkheidstoets, ook uit te laten over de door appellant gemaakte kosten voor de rapportage van birdView .

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 18 februari 2020;
  • draagt de staatssecretaris op een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen met inachtneming van wat in 4.7 en 5.2 is overwogen;
  • bepaalt dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de Raad;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten aan de kant van appellant van in totaal € 3.766,50 wegens verleende rechtsbijstand;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan appellant het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet als voorzitter en L.M. Tobé en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2023.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2, derde lid, aanhef en onder c, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen.
2.CRvB 4 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1231.
3.CRvB 4 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1214.
4.Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5.Stb. 2003, 330.