In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ beoordeeld. Appellante, geboren in 1976, heeft een aanvraag ingediend voor zorg, maar het CIZ heeft deze afgewezen op basis van de conclusie dat de grondslag verstandelijke handicap niet kan worden vastgesteld. De Raad oordeelt dat het CIZ ten onrechte deze conclusie heeft getrokken. Appellante heeft aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor de vaststelling van een verstandelijke handicap. De Raad stelt vast dat er bij appellante ernstige beperkingen in het adaptief functioneren zijn en dat deze beperkingen tijdens de vroege ontwikkelingsleeftijd zijn ontstaan. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank Limburg en draagt het CIZ op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het CIZ moet beoordelen of appellante voldoet aan de overige voorwaarden voor Wlz-zorg. Tevens wordt het CIZ veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.427,52 bedragen.