ECLI:NL:CRVB:2025:157

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
24/980 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om 24 uur per dag zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:157, wordt het beroep van appellante tegen het besluit van het CIZ van 26 februari 2024 behandeld. Appellante verzoekt om 24 uur per dag zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), maar de Raad oordeelt dat er geen noodzaak is voor deze zorg. De Raad stelt vast dat appellante planbare zorg kan ontvangen en zelf hulp kan inroepen indien nodig. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de zorgbehoefte van appellante kan worden ondervangen door de huidige begeleiding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. Daarnaast wordt er een verzoek om schadevergoeding behandeld wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelt dat de redelijke termijn met ongeveer twee jaar is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 2.000,-, waarvan € 1.916,67 voor het CIZ en € 83,33 voor de Staat der Nederlanden. De Raad wijst erop dat appellante in zoverre om uitbreiding van het aantal uren begeleiding op grond van de Wmo 2015 kan verzoeken.

Uitspraak

24/980 WLZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van het CIZ van 26 februari 2024 en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het CIZ
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
Datum uitspraak: 20 januari 2025
SAMENVATTING
Deze uitspraak gaat over de vraag of appellante in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz. De Raad is het eens met het CIZ dat geen sprake is van een noodzaak voor 24 uur per dag zorg in nabijheid ter voorkoming van ernstig nadeel.

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van 20 juli 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:1487) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 juni 2021, kenmerk 20/204, vernietigd, het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van 13 december 2019 vernietigd. De Raad heeft het CIZ opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en heeft met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen deze nieuwe beslissing slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Het CIZ heeft op 26 februari 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit).
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Appellante heeft verzocht om een vergoeding van schade in verband met het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Naar aanleiding van dat verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 december 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar moeder [naam moeder] , haar vader [naam vader] , observerend therapeut E. Geraedts, ambulant begeleiders [naam 1] en [naam 2] , en mr. Kaya. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door L. Cornelissen, medisch adviseur, en door mr. S. Kersjes-van Bussel en mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de hiervoor genoemde uitspraak van 20 juli 2023. De Raad voegt daar het volgende aan toe.
1.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 20 juli 2023 geoordeeld dat aannemelijk is geworden dat appellante voldoet aan de voorwaarden voor de grondslag verstandelijke handicap en dat het CIZ daarom ten onrechte deze grondslag niet heeft vastgesteld. Omdat het CIZ nog niet heeft beoordeeld of appellante – uitgaande van de grondslag verstandelijke handicap – voldoet aan de overige voorwaarden voor zorg bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz) als bedoeld in artikel 3.2.1 van de Wlz, heeft de Raad het CIZ opgedragen alsnog deze beoordeling te verrichten en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
1.3.
Het CIZ heeft vervolgens nader onderzoek gedaan. In dat kader heeft de medisch adviseur na bestudering van de in het dossier aanwezige (medische) stukken geconcludeerd dat de noodzaak voor levenslange 24 uur zorg in de nabijheid niet kan worden vastgesteld. Appellante is weliswaar aangewezen op structurele begeleiding en zorg, maar dit is – zowel ten aanzien van de somatische, als de psychische en cognitieve problematiek – overwegend als planbaar te beschouwen. Daarmee kan ernstig nadeel afgewend worden. Appellante moet in staat worden geacht, indien aan de orde, op relevante momenten zorg in te roepen en deze zorg af te wachten.
Het bestreden besluit
2. Het CIZ heeft vervolgens het bestreden besluit genomen. Bij dit besluit heeft het CIZ het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 februari 2019, waarbij haar aanvraag om zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wlz was afgewezen, ongegrond verklaard. Op basis van het medisch onderzoek heeft het CIZ zich op het standpunt gesteld dat de medische noodzaak voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen niet kan worden vastgesteld.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met het bestreden besluit niet eens. Zij heeft aangevoerd dat het CIZ geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Daarnaast heeft appellante betoogd dat sprake is van een noodzaak tot 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat zij vanwege forse beperkingen op cognitief en adaptief niveau op vrijwel alle leefgebieden zeer intensieve zorg en continue toezicht nodig heeft. Verder is 24 uur zorg in de nabijheid noodzakelijk vanwege haar chronisch ernstige en de gehele dag aanhoudende vermoeidheid. Omdat appellante vanwege beperkingen in de fijne motoriek haar telefoon niet kan bedienen en paniekaanvallen heeft, is zij niet in staat om hulp in te roepen. Appellante loopt daarnaast weg van huis, kan verdwaald raken en is niet verkeersveilig.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van het CIZ om de aanvraag van appellante voor zorg op grond van de Wlz af te wijzen in stand heeft gelaten. De Raad doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van dit beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Zorgvuldigheid onderzoek
4.1.
De beroepsgrond dat het onderzoek van het CIZ onzorgvuldig is geweest, slaagt niet. De medisch adviseur heeft alle beschikbare medische informatie bij de beoordeling betrokken en heeft na ontvangst van nadere stukken een aanvullend advies opgesteld. Op grond hiervan heeft de medisch adviseur zich een duidelijk beeld kunnen vormen. Ter zitting heeft de medisch adviseur duidelijk toegelicht waarom de aanwezige beperkingen niet leiden tot een noodzaak voor 24 uur zorg in de nabijheid. Appellante heeft onvoldoende onderbouwd waarom het onderzoek onzorgvuldig moet worden geacht.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
In artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wlz is – samengevat en voor zover van belang – bepaald dat een verzekerde recht heeft op zorg op grond van de Wlz voor zover hij een blijvende behoefte heeft aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen, onder andere omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen.
4.3.
De medisch adviseur van het CIZ heeft na bestudering van de periodieke verslagen van de ambulant begeleiders van Hulp@Home, de rapportages van Stevig, het begeleidings- en woonprofiel en het verslag van het psychodiagnostisch onderzoek geconcludeerd dat de zorgbehoefte voldoende kan worden ondervangen door planbare zorg. De medisch adviseur heeft toegelicht dat bij afwezigheid van onplanbare zorg geen reëel risico op ernstig nadeel ontstaat. De medisch adviseur heeft geconcludeerd dat er geen geobjectiveerde gegevens zijn die verklaren waarom appellante niet zelf om hulp zou kunnen vragen.
4.4.
Wat appellante heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor twijfel aan dit standpunt. Naar het oordeel van de Raad is sprake van een planbare zorgbehoefte die kan worden ondervangen door toezicht tijdens de ambulante begeleiding. Appellante wordt niet gevolgd dat sprake is van een reëel risico op ernstig nadeel, omdat zij (zowel binnenshuis als buitenshuis) gevaarlijke situaties kan laten ontstaan. De memorie van toelichting bij de Wlz vermeldt over het begrip ernstig nadeel het volgende: “Bij ernstig nadeel voor de verzekerde moet sprake zijn van een te verwachten risico dat de verzekerde het ernstig nadeel zal overkomen. Dit wil zeggen dat het om een reëel risico moet gaan, dat gebaseerd is op onderbouwde verwachtingen. De enkele mogelijkheid dat een bepaald gevaar bestaat of dat een bepaald gevaar relatief vaak voorkomt bij mensen met een bepaalde aandoening, is op zichzelf niet genoeg. (…)”. [1] Naar het oordeel van de Raad volgt uit de stukken niet dat sprake is van een te verwachten (reëel) risico, dat gebaseerd is op onderbouwde verwachtingen, dat appellante dit ernstige nadeel zal overkomen. De enkele kans daarop is onvoldoende. Uit de medische informatie volgt bovendien niet dat appellante door cognitieve beperkingen niet in staat zou zijn om adequaat hulp in te roepen op momenten dat een dergelijke gevaarlijke situatie zich zou voordoen.
4.5.
Alhoewel het voor de Raad duidelijk is dat appellante veel zorg nodig heeft, is hiermee geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wlz. Appellante komt alleen hierom al niet in aanmerking voor Wlz-zorg. De vraag of de zorgbehoefte van appellante blijvend is, behoeft daarom geen bespreking. Dit oordeel neemt echter niet weg dat voor partijen en de Raad vaststaat, dat de zorgbehoefte van appellante onmiskenbaar aanzienlijk groter is dan de 8,5 uren begeleiding die zij momenteel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) ontvangt. De Raad wijst erop dat appellante in zoverre om uitbreiding van het aantal uren begeleiding op grond van de Wmo 2015 kan verzoeken.
Schadevergoeding overschrijding redelijke termijn
5. Over het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn overweegt de Raad het volgende.
5.1.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. [2] De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder is in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
5.2.
In een geval als dit, waarin een vernietiging van een beslissing op bezwaar, met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb, leidt tot het opnieuw instellen van beroep, wordt de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan toegerekend. [3] Indien echter in de loop van de hele procedure een of meer keren sprake is (geweest) van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie dan gerechtvaardigd, dan komt de periode waarmee die rechterlijke instantie de behandelingsduur heeft overschreden, niet voor rekening van het bestuursorgaan maar van de Staat. Bij de beoordeling of de Raad er al dan niet te lang over heeft gedaan in de fase van beroep tegen de nieuwe beslissing op het bezwaar geldt de voor beroep gangbare normatieve termijn van anderhalf jaar.
5.3.
Vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift op 18 februari 2019 tot de datum van de uitspraak is een periode van vijf jaar en ruim elf maanden verstreken. In dit geval bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar mag bedragen. Dit betekent dat de redelijke termijn met afgerond twee jaar is overschreden. Dit leidt tot een aan appellante te betalen schadevergoeding van € 2.000,-. Voor de verdeling daarvan tussen de bestuurlijke en de rechterlijke fase geldt het volgende. De beroepsfase bij de rechtbank en het hoger beroep hebben gezamenlijk drie jaar en zes maanden geduurd. De redelijke termijn in de rechterlijke fase van drie en een half jaar is dan ook met één maand overschreden. De normatieve termijn voor een beroep op de voet van artikel 8:113, tweede lid, Awb, is in het onderhavige beroep niet overschreden. Gelet op wat in 5.2 is overwogen, komt 1/24 aandeel van € 2.000,- (€ 83,33) voor rekening van de Staat en 23/24 aandeel van € 2.000,- (€ 1.916,67) voor rekening van het CIZ.

Conclusie en gevolgen

6. Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
7. Omdat het beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug. Appellante krijgt wel een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft moeten maken in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een wegingsfactor van 0,5). Daarvan dragen het CIZ en de Staat ieder € 226,75. Voor het toekennen van een afzonderlijk punt voor de behandeling van dit verzoek ter zitting bestaat in dit geval geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het CIZ tot betaling aan appellante van vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.916,67;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellante van vergoeding van schade tot een bedrag van € 83,33;
  • veroordeelt het CIZ in de proceskosten tot een bedrag van € 226,75;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 226,75.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2025.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) N. El Khabazi

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 3.2.1, eerste en tweede lid, van de Wet langdurige zorg
1. Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking, een psychische stoornis of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hemzelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
2. In het eerste lid wordt verstaan onder:
blijvend: van niet voorbijgaande aard;
permanent toezicht: onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen;
ernstig nadeel voor de verzekerde: een situatie waarin de verzekerde:
1°. zich maatschappelijk te gronde richt of dreigt te richten;
2°. zichzelf in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen;
3°. ernstig lichamelijk letsel oploopt of dreigt op te lopen dan wel zichzelf ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen;
4°. ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad of dreigt te worden geschaad of dat zijn veiligheid ernstig wordt bedreigd, al dan niet doordat hij onder de invloed van een ander raakt;
zelfzorg: de uitvoering van algemene dagelijkse levensverrichtingen waaronder de persoonlijke verzorging en hygiëne en, zo nodig, de verpleegkundige zorg;
regieproblemen: beperkingen in het vermogen om een adequaat oordeel te vormen over dagelijks voorkomende situaties op het gebied van sociale redzaamheid, probleemgedrag, psychisch functioneren of geheugen en oriëntatie.

Voetnoten

1.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 25 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH9991.