In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke ondersteuning. Appellante, die beperkingen ervaart door lichamelijke en psychische aandoeningen, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur, die haar een pgb had verstrekt met een uurtarief dat zij als ontoereikend beschouwde. De Raad heeft vastgesteld dat het college een uurtarief van € 12,50 had gehanteerd, wat volgens appellante niet voldeed aan de eisen van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De Raad oordeelde dat het pgb-uurtarief voor huishoudelijke ondersteuning minimaal gelijk moet zijn aan het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden volgens de geldende cao VVT, vermeerderd met vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond, met de opdracht aan het college om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante.