ECLI:NL:CRVB:2023:1317

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
20/4476 AOW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek om wraking in hoger beroep inzake AOW-uitkering

Op 28 juni 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op een verzoek om wraking van de behandelend rechters in een hoger beroep dat door verzoekster was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Verzoekster had in dit hoger beroep een verzoek om wraking ingediend tegen de rechters die haar zaak behandelden, alsook tegen enkele griffiers en medewerkers van de griffie. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek om wraking niet in behandeling kan worden genomen, omdat het verzoek niet voldoet aan de vereisten zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wrakings- en verschoningsregeling. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster onvoldoende feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zouden kunnen wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de rechters. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. Aangezien verzoekster geen concrete gronden heeft aangedragen, werd het verzoek om wraking afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.4476 AOW-W

Datum beslissing: 28 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door:
[verzoekster] (verzoekster)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de rechtbank Overijssel van 13 november 2020, 20/354, in het geding tussen verzoekster en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank.
M.A.H. Van Dalen-van Bekkum (behandelend rechter 1) heeft als lid van de enkelvoudige kamer op 15 september 2022 uitspraak gedaan als bedoeld in artikel 8:54 en 8:108 van de Awb. Tegen deze uitspraak heeft verzoekster verzet gedaan.
De behandeling van het verzet ter zitting zou plaatsvinden op 15 juni 2023. Deze zitting zou worden voorgezeten door J.C. Boeree, lid van de enkelvoudige kamer (behandelend rechter 2).
Bij brief van 12 juni 2023 heeft verzoekster een verzoek om wraking van behandelend rechters 1 en 2 en vier griffiers/medewerkers van de griffie ingediend.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:15 van de Awb bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.2.
Artikel 8:16, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Op grond van artikel 8:16, derde lid, van de Awb moeten alle feiten of omstandigheden tegelijk worden voorgedragen.
1.3.
Artikel 8:16, tweede lid, van de Awb bepaalt dat een verzoek om wraking moet worden gemotiveerd.
1.4.
In aansluiting hierop bepaalt artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022 (Wrakings- en verschoningsregeling) dat de wrakingskamer zonder daartoe een zitting te houden kan beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het geen betrekking heeft op een met de behandeling van de zaak belast lid van het college. Verder bepaalt artikel 3, vierde lid, aanhef en onder f, van de Wrakings- en verschoningsregeling dat de wrakingskamer zonder daartoe een zitting te houden kan beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het niet is gemotiveerd.
2. Verzoekster is van mening, zo valt uit de brief van 12 juni 2023 af te leiden, dat de behandelend rechters en de griffier/medewerkers van de griffie vooringenomen zijn.
3. Voor zover het verzoek om wraking is gericht tegen griffiers/medewerkers van de griffie overweegt de wrakingskamer dat het verzoek geen betrekking heeft op één of meer met de behandeling van de zaak belaste rechter(s). Artikel 8:15 van de Awb en de Wrakings- en verschoningsregeling bieden geen ruimte voor wraking van de griffier/medewerkers van de griffie. Verzoekster heeft onvoldoende gemotiveerd dat de griffiers/medewerkers van de griffie toch moeten kunnen worden gewraakt. Het verzoek zal daarom in zoverre met toepassing van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wrakings- en verschoningsregeling niet in behandeling worden genomen.
4.1.
Voor zover het verzoek om wraking is gericht tegen de behandelend rechters overweegt de wrakingskamer als volgt.
4.2.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. [1]
4.3.
De onder 1.3 vermelde motiveringseis houdt in dat het verzoek de feiten of omstandigheden dient te vermelden waardoor in de ogen van verzoekster de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een verzoek voldoet niet aan de motiveringseis als iedere motivering ontbreekt. Daarvan is slechts sprake als ondubbelzinnig kan worden vastgesteld dat in het verzoek geen enkel feit en geen enkele omstandigheid is vermeld waaruit kan volgen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de desbetreffende rechter schade kan lijden of dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Een dergelijk verzoek kan niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 Awb en kan misbruik van procesrecht opleveren. [2]
4.4.
Verzoekster heeft een geschrift ingediend van negen pagina’s. Op de pagina’s 1 tot en met 7 worden algemene opmerkingen gemaakt die op de een of andere wijze betrekking (lijken te) hebben op de bij de Raad aanhangige zaak van verzoekster. Die opmerkingen
bevatten geen passages die ingaan op feiten en omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de behandelend rechters. Aan het eind van dit gedeelte van het geschrift noemt verzoekster de wraking en “vordert” zij de “duurzame fysieke en neurologische ‘excommunicatie’” van – onder meer – de behandelend rechters. Dat verzoek en die vordering worden vervolgens gemotiveerd met verwijzing naar de tekst op voorgaande pagina’s en de volgende passage: “(…) en “motiveert” het bovenstaande “verzoek” en de “vordering” in ieder geval met/door en conform de hierboven sub 1. aangevoerde “overwegingen”, en legt daaraan uitdrukkelijk als expliciet schriftelijk te beoordelen “bewijsmiddelen” ten grondslag, de tot heden alhier ingekomen, hierboven opgesomde “gerecht(elijke)”, en door ondergetekenden, c.s., ingediende, alle hierboven aangehaalde, (ook alleen met de datum van die), stukken, i.h.b. de in de ingediende stukken aangevoerde “procedurele”, al dan niet met inhoud van de zaak onlosmakelijk verweven, gronden van het (de) tussentijds ingediende rechtsmiddel(en) op grond van artikel 6:3 van de Awb, de overige vorderingen, enz., e.e.a. thans in de hoedanigheid van “feiten of omstandigheden” (…)”.
4.5.
Naar het oordeel van de wrakingskamer bevat de brief van 12 juni 2023 geen enkel feit of omstandigheid waaruit valt af te leiden waarom volgens verzoekster de onpartijdigheid van de behandelend rechters schade zou kunnen lijden of daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Dat geldt ook voor de “sub 1. aangevoerde overwegingen” waarnaar verzoekster in de hiervoor weergegeven samenvattende passage verwijst. Het verzoek voldoet daarom niet aan het bepaalde in artikel 8:16, tweede lid, van de Awb. Het verzoek zal daarom met toepassing van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder f, van de Wrakings- en verschoningsregeling niet in behandeling worden genomen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bepaalt dat het verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gedaan door E. Dijt voorzitter en T. Dompeling en S.B. Smit-Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.Zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141.
2.Vgl. HR 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:370, HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1847 en HR 14 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:575.