In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2023 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van eerdere uitspraken met betrekking tot een ambtenaar die per 1 april 1998 eervol is ontslagen. De verzoeker ontving een wachtgelduitkering en een invaliditeitspensioen, en vanaf 1 januari 2011 ook een ouderdomspensioen van het ABP. De verzoeker heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden aansprakelijk gesteld voor schade, omdat het college jarenlang had opgegeven dat hij een actieve werknemer was. Het college heeft de aansprakelijkheid afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Midden-Nederland heeft het besluit van het college vernietigd, maar de Raad heeft in eerdere uitspraken bevestigd dat de kwestie alleen via de burgerlijke rechter kan worden behandeld.
In de huidige procedure heeft de verzoeker verzocht om herziening van de uitspraak van 20 januari 2022, waarin zijn eerdere verzoek om herziening werd afgewezen. De Raad oordeelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, en dat het verzoek om herziening van de eerdere uitspraak niet-ontvankelijk is. De Raad benadrukt dat herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over eerdere uitspraken, maar enkel voor het herstellen van onjuistheden op basis van nieuwe feiten. De verzoeker heeft geen nieuwe feiten aangedragen die aan de voorwaarden van artikel 8:119 van de Awb voldoen. De Raad wijst het verzoek om herziening van de eerste uitspraak af en verklaart het verzoek om herziening van de tweede uitspraak niet-ontvankelijk. De verzoeker krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet terugbetaald.