ECLI:NL:CRVB:2023:1290

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
22 / 762 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van eerdere uitspraken in ambtenarenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2023 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van eerdere uitspraken met betrekking tot een ambtenaar die per 1 april 1998 eervol is ontslagen. De verzoeker ontving een wachtgelduitkering en een invaliditeitspensioen, en vanaf 1 januari 2011 ook een ouderdomspensioen van het ABP. De verzoeker heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden aansprakelijk gesteld voor schade, omdat het college jarenlang had opgegeven dat hij een actieve werknemer was. Het college heeft de aansprakelijkheid afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Midden-Nederland heeft het besluit van het college vernietigd, maar de Raad heeft in eerdere uitspraken bevestigd dat de kwestie alleen via de burgerlijke rechter kan worden behandeld.

In de huidige procedure heeft de verzoeker verzocht om herziening van de uitspraak van 20 januari 2022, waarin zijn eerdere verzoek om herziening werd afgewezen. De Raad oordeelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, en dat het verzoek om herziening van de eerdere uitspraak niet-ontvankelijk is. De Raad benadrukt dat herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over eerdere uitspraken, maar enkel voor het herstellen van onjuistheden op basis van nieuwe feiten. De verzoeker heeft geen nieuwe feiten aangedragen die aan de voorwaarden van artikel 8:119 van de Awb voldoen. De Raad wijst het verzoek om herziening van de eerste uitspraak af en verklaart het verzoek om herziening van de tweede uitspraak niet-ontvankelijk. De verzoeker krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet terugbetaald.

Uitspraak

22/762 AW
Datum uitspraak: 6 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 20 januari 2022, 20/672 AW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker is per 1 april 1998 eervol ontslagen en ontving een wachtgelduitkering, naast een al eerder toegekend invaliditeitspensioen in verband met gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Vanaf 1 januari 2011 ontvangt verzoeker een ouderdomspensioen van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (ABP).
In 2014 en in 2015 heeft verzoeker het college aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van het feit dat het college elk jaar vanaf 1998 aan het ABP heeft opgegeven dat hij een actieve werknemer was.
Op 18 februari 2015, gehandhaafd bij het besluit van 21 oktober 2015, heeft het college aansprakelijkheid voor schade afgewezen.
In beroep heeft de rechtbank Midden-Nederland – kort gezegd – het besluit vernietigd en geoordeeld dat over de kwestie die partijen verdeeld houdt uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld. [1]
Bij zijn uitspraak van 13 april 2017 [2] (
uitspraak 1) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat over deze kwestie uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.
Het verzoek van verzoeker om de uitspraak van 13 april 2017 te herzien is door de Raad afgewezen bij de uitspraak van 20 januari 2022 (
uitspraak 2). [3] Naar het oordeel van de Raad was geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden zoals bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van 20 januari 2022.
Namens het college heeft mr. M.J. Kolijn-van de Merwe een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2023. Verzoeker is verschenen samen met zijn partner [naam partner]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kolijn.

OVERWEGINGEN

1. In zijn uitspraak van 27 oktober 2022 [4] heeft de Raad geoordeeld dat hij bevoegd is een verzoek om herziening van een gewezen ambtenaar te behandelen.
1.1.
De Raad leest het verzoek om herziening van uitspraak 2 zo dat verzoeker met zijn verzoek ook een herziening van uitspraak 1 wil hebben.
1.2.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.3.
Verzoeker heeft bij het verzoek om herziening zijn eerder naar voren gebrachte standpunt herhaald – kort samengevat – dat niet geoordeeld had kunnen worden dat over deze langlopende kwestie uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter moet worden ingediend. Naar zijn mening betreft het een publiekrechtelijke kwestie omdat de oorsprong ervan dateert van 1994, vóór de privatisering van het ABP.
1.4.
Voor zover verzoeker herziening van uitspraak 1 wenst overweegt de Raad het volgende. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet bedoeld om een hernieuwde discussie over de betreffende uitspraak te voeren of te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Dit kan alleen als is voldaan aan de strikte, cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Verzoeker heeft bij zijn verzoek geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb naar voren gebracht. Ook in de brief van 1 mei 2023 staat verzoeker uitgebreid stil bij de naar zijn mening onjuistheden in de eerdere uitspraak, maar die brief is in de kern niet meer dan een herhaling van eerder naar voren gebrachte argumenten, die zijn meegewogen. De door verzoeker aangehaalde uitkomst van de WOB-procedure die hij in 2018 heeft gevoerd, waaruit zou blijken dat het college een restitutie van het ABP heeft ontvangen en dat sprake is van samenspanning tussen het college en het ABP, maakt dit oordeel niet anders. Dit gegeven, wat daarvan ook zij, zou niet tot een andere uitkomst hebben geleid.
1.5.
Wat betreft het verzoek om herziening van uitspraak 2 geldt het volgende. Het is vaste rechtspraak [5] dat alleen van de oorspronkelijke uitspraak, in dit geval uitspraak 1, herziening kan worden gevraagd. Het verzoeken om herziening van een uitspraak waarin de Raad heeft geoordeeld op eerder verzoek om herziening als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb wordt als zinloos beschouwd en niet passend in de systematiek in de zin van de Awb. Een dergelijk verzoek moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

2. Het verzoek om herziening van uitspraak 1 moet worden afgewezen. Het verzoek om herziening van uitspraak 2 moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. Verzoeker krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • wijst het verzoek om herziening van uitspraak 1 af;
  • verklaart het verzoek om herziening van uitspraak 2 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2023.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Dafir

Voetnoten

1.Uitspraak van 26 augustus 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:4778.
2.Nummer: 16/6076 AW (ECLI:NL:CRVB:2017:1425).
3.Nummer: 20/672 AW (ECLI:NL:CRVB:2022:231).
5.Uitspraak 31 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:375