ECLI:NL:CRVB:2023:1286

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
22/2981 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beëindiging van het ziekengeld van betrokkene, die zich op 1 juni 2021 ziek meldde met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had het recht op ziekengeld per 27 oktober 2021 beëindigd, na een medisch onderzoek door een arts van het Uwv. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat betrokkene niet door een verzekeringsarts was onderzocht, maar enkel door een basisarts. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv en droeg hen op een nieuwe beslissing te nemen.

In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat het medisch onderzoek wel degelijk zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rechtbank de relevante rechtspraak onjuist had toegepast. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van het Uwv gevolgd en vastgesteld dat het medisch onderzoek conform de wettelijke vereisten was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de arts die het onderzoek had verricht. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van betrokkene had beëindigd, en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in medische beoordelingen en de rol van de verzekeringsarts in het proces van het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft ook aangegeven dat de door betrokkene ingebrachte medische informatie niet leidde tot een andere conclusie over haar geschiktheid voor haar arbeid.

Uitspraak

22.2981 ZW

Datum uitspraak: 6 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2022, 22/558 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. V.C.D. Klaassen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Klaassen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was werkzaam als administratief medewerkster voor elf uur per week, toen zij zich op 1 juni 2021 voor dit werk ziek meldde met psychische klachten. Haar dienstverband is op 20 juni 2021 geëindigd. Het Uwv heeft betrokkene in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 23 september 2021 heeft betrokkene het spreekuur bezocht van een arts werkzaam voor het Uwv. Deze arts heeft betrokkene per 27 oktober 2021 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van administratief medewerkster voor elf uur in de week. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 1 november 2021 het recht op ziekengeld van betrokkene per 27 oktober 2021 beëindigd. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 december 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
23 december 2021 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig heeft plaatsgevonden omdat betrokkene niet is gezien en onderzocht door een verzekeringsarts, maar enkel door een basisarts. Daarbij heeft de rechtbank onder meer verwezen naar een uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491). Ook heeft deze arts geen aanvullende informatie opgevraagd. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat in een medisch rapport dat ter zitting is overgelegd niet alleen een nieuwe diagnose is gesteld, maar dat dit rapport ook voldoende aanknopingspunten biedt voor twijfel aan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens de rechtbank geeft dit rapport namelijk ook inzicht in de psychische toestand van betrokkene op de datum in geding.
3.1.
In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat de onderliggende beoordeling is gebaseerd op artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW. Op deze beoordeling zijn volgens het Uwv de Controlevoorschriften Ziektewet 2020 van toepassing. Op grond van artikel 1, onder b, van deze Controlevoorschriften wordt onder de verzekeringsarts of arts verstaan een arts, werkzaam voor het Uwv, die staat ingeschreven in het BIG-register. Dat, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, de rechtspraak van de Raad (uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491) van toepassing is op alle medische beoordelingen in het kader van de ZW en de Wet WIA is volgens het Uwv dan ook onjuist. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar rechtspraak van de Raad van 16 december 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:3185) en 23 juni 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1407). Verder heeft het Uwv aangevoerd dat het medisch onderzoek ook voor het overige zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het ter zitting overleggen van het rapport van 25 mei 2022 is volgens het Uwv in strijd met de goede procesorde. Het had in de rede gelegen om de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarop om een reactie te verzoeken. Dit alles heeft de rechtbank volgens het Uwv miskend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alsnog het rapport van 25 mei 2022 bij de beoordeling betrokken maar blijft, zoals blijkt uit het rapport van 31 augustus 2022, bij het standpunt dat betrokkene op 27 oktober 2021 geschikt is voor haar arbeid.
3.2.
Betrokkene heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. Daarbij heeft betrokkene te kennen gegeven dat de door het Uwv aangehaalde rechtspraak niet één op één van toepassing is op de onderhavige zaak. De rechtspraak van de Raad waar de rechtbank naar heeft verwezen is volgens betrokkene wel van toepassing op de onderhavige zaak omdat het een arbeidsongeschiktheidszaak betreft. Betrokkene heeft het rapport van 25 mei 2022 niet eerder kunnen inbrengen omdat zij dit rapport eerst op 21 juni 2022 (de dag van de zitting) in handen heeft gekregen. Het is volgens betrokkene ook nooit de bedoeling geweest om het Uwv met nieuwe medische stukken voor het blok te zetten. Daarbij heeft betrokkene te kennen gegeven dat de aanvullende medische informatie juist van toegevoegde waarde is voor het nemen van een juiste beslissing.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.1.2.
Op grond van artikel 28 van de ZW is de verzekerde – voor zover hier van belang – bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht, zo dikwijls dit nodig wordt geoordeeld, zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek door een door het Uwv aangewezen arts, en in het algemeen de voorschriften van de arts die ertoe strekken om een geneeskundig onderzoek mogelijk te maken, op te volgen.
4.1.3.
Ter uitvoering van artikel 39 van de ZW (het artikel op basis waarvan het Uwv controle mag verrichten op het bestaan van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte) heeft het Uwv controlevoorschriften vastgesteld.
4.1.4.
In het ten tijde in geding van toepassing zijnde artikel 1, aanhef en onder b, van de Controlevoorschriften Ziektewet 2020 is bepaald dat in dit besluit onder verzekeringsarts of arts wordt verstaan een arts, werkzaam voor het Uwv, die staat ingeschreven in het
BIG-register.
4.2.
Vastgesteld wordt dat de onderhavige beoordeling is verricht in het kader van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW. Het primaire onderzoek is verricht door arts T. Roeke, werkzaam bij het Uwv. Niet in geschil is dat deze arts is ingeschreven in het BIG-register. Hieruit volgt dat de primaire beoordeling is verricht conform de daarvoor gestelde voorwaarden. Dit betekent dat het medisch onderzoek in dat opzicht – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – voldoende zorgvuldig is verricht. Geen aanleiding wordt gezien om de rechtspraak waarnaar de rechtbank heeft verwezen ook in dit geding van toepassing te achten omdat er bij de onderhavige beoordeling geen sprake is van een theoretische schatting op grond van Schattingsbesluit. Deze beroepsgrond van het Uwv slaagt.
4.3.
Het Uwv wordt ook gevolgd in het standpunt dat het medisch onderzoek voor het overige zorgvuldig is. Daarbij wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 23 december 2021 en 28 februari 2022 op een inzichtelijke wijze uiteen heeft gezet dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de verkregen medische gegevens en bevindingen van arts Roeke. Er is een fysiek spreekuur geweest waarbij een anamnese is verricht waar de klachten van betrokkene uitgebreid zijn besproken en Roeke heeft appellante psychisch onderzocht. Er is geen sprake van behandeling voor lichamelijke aandoeningen en betrokkene gebruikte ook geen medicatie voor lichamelijke aandoeningen. Roeke heeft vervolgens informatie opgevraagd bij de huisarts van appellante. Deze informatie sluit volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan bij de gegevens van het spreekuur en ook hieruit blijkt evenmin de aanwezigheid van lichamelijke aandoeningen of afwijkingen.
4.4.
Het standpunt van betrokkene dat de artsen haar desondanks lichamelijk hadden moeten onderzoeken, vindt geen bevestiging in de in het dossier aanwezige gegevens. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat betrokkene tijdens het spreekuur bij de primaire arts en in de bezwaarfase geen melding heeft gemaakt van lichamelijke klachten. Ook heeft betrokkene geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te worden gehoord. Onder deze omstandigheden had het Uwv geen aanleiding hoeven zien om een lichamelijk onderzoek te verrichten. Dit betekent dat, anders dan betrokkene heeft aangevoerd, geen sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek door de betrokken (verzekerings)artsen van het Uwv.
4.5.
Het rapport van de GZ-psycholoog van 15 mei 2022 dat tijdens de behandeling bij de rechtbank ter zitting is overgelegd, is uiteindelijk in hoger beroep door de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk bij de beoordeling betrokken. In het rapport van 31 augustus 2022 heeft deze arts gemotiveerd uiteengezet dat betrokkene bekend is met fobische klachten en klachten die mogelijk ODS van aard zijn. Dit alles is nu geduid als passend bij een ASS. Dit betekent volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter niet dat het algemeen medisch toestandsbeeld en de klachten van betrokkene hiermee ook wijzigen. Met deze klachten is rekening gehouden bij de beoordeling van de belasting in het eigen werk. Betrokkene heeft administratief werk gedaan voor elf uur in de week en verdeeld over drie of vier dagen. Ze moest facturen maken, kwartaalmappen klaarleggen, mappen ordenen en
up-to-date houden. Betrokkene moet hierbij geordend en geconcentreerd werken voor enkele uren per dag. In de cognitieve functies zijn geen afwijkingen gevonden en met name geen verhoogde afleidbaarheid zoals voorkomt bij ADHD. Deze laatste diagnose is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet geconstateerd. Ook zijn er in de functie geen intensieve contacten met klanten of patiënten, geen leidinggevende taken, wordt er niet intensief samengewerkt, en zijn het geen werkzaamheden waarbij veel gevraagd wordt van empathisch of invoelend vermogen naar derden. Wat betrokkene hiertegen zonder nadere medische onderbouwing heeft aangevoerd leidt niet tot twijfel aan het hierop gebaseerde standpunt van het Uwv dat appellante op de datum in geding, 27 oktober 2021, geschikt is te achten voor haar arbeid van administratief medewerkster voor elf uur per week.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het Uwv terecht de
ZW-uitkering van betrokkene met ingang van 27 oktober 2021 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 december 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) O.N. Haafkes