ECLI:NL:CRVB:2023:128
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de berekening van het dagloon en de toepassing van het Dagloonbesluit in het kader van de WIA-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank de besluiten van het Uwv over de hoogte van het dagloon en de WIA-uitkering heeft bevestigd. Appellant, die in de periode van 4 juni 2018 tot en met 30 juni 2018 als magazijnmedewerker heeft gewerkt, heeft zich op 2 juli 2018 ziekgemeld. Het Uwv heeft appellant per 29 juni 2020 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering, maar bij de berekening van het dagloon heeft het Uwv de loonbetaling op 3 juli 2018 niet meegenomen. Appellant is van mening dat deze betaling, die betrekking heeft op gewerkte dagen in de referteperiode, wel in de berekening had moeten worden opgenomen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv de loonbetaling op 3 juli 2018 terecht niet heeft meegenomen bij de berekening van het dagloon. De Raad stelt vast dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 15, tweede lid, van het Dagloonbesluit, dat bepaalt dat loon dat in de referteperiode vorderbaar maar niet inbaar is, kan worden meegenomen. Appellant heeft niet aangetoond dat hij zijn werkgever heeft gemaand om het loon uit te betalen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv de wet- en regelgeving correct heeft toegepast bij de vaststelling van het dagloon.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van appellant en het Uwv hebben gewogen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.