1.5.Bij besluit van 20 augustus 2020, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft de korpschef onder verwijzing naar de Notitie en de brief van 3 mei 2019 bepaald dat het betrokkene zes maanden na bekendmaking van het besluit (dat is bekendgemaakt op 13 oktober 2020) niet langer is toegestaan haar tolk- en vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie te verrichten en dat het eerdere toekennend besluit daartoe als ingetrokken moet worden beschouwd.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de korpschef opgedragen om met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het uitgangspunt in de Notitie de grenzen van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) te buiten gaat. Dit artikel biedt net als voorheen artikel 125quinquies, eerste lid, aanhef en onder d, van de AW 2017 een waarborg dat niet willekeurig nevenwerkzaamheden kunnen worden verboden, maar dat aan de hand van concrete feiten aannemelijk wordt gemaakt dat in voorkomend geval de goede functievervulling of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Er moet een samenhang zijn tussen de nevenwerkzaamheden en de functievervulling van de betrokken ambtenaar. Voor het verbieden van nevenwerkzaamheden die nadelig (kunnen) zijn voor de openbare dienst zonder dat er een verband is met de functievervulling van de ambtenaar die de nevenwerkzaamheden verricht, biedt artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de AW 2017 geen ruimte. Dit volgt ook uit het beginsel van vrije arbeidskeuze, zoals neergelegd in artikel 19, derde lid, van de Grondwet. Betrokkene werkt in de functie van [naam functie]. Haar nevenwerkzaamheden bestaan uit het letterlijk uitschrijven van verhoren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef in het geval van betrokkene niet heeft onderzocht en evenmin aan de hand van concrete feiten aannemelijk heeft gemaakt dat door het verrichten van deze nevenwerkzaamheden door betrokkene de goede functievervulling of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met haar functievervulling, in het gedrang zou (kunnen) komen. De korpschef heeft in dit kader geen enkel verband gelegd met de vervulling door betrokkene van haar functie van [naam functie], terwijl dat wel had gemoeten. De rechtbank komt tot de conclusie dat de korpschef het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onzorgvuldig heeft voorbereid en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb onvoldoende heeft gemotiveerd.
Het standpunt van de korpschef
3. De korpschef is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken
.