ECLI:NL:CRVB:2022:2320

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
21 / 4356 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging toestemming nevenwerkzaamheden politieambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een politieambtenaar, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de korpschef van politie om de toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk en vertaler binnen de politieorganisatie te beëindigen. De korpschef had deze beslissing genomen op basis van een notitie die stelt dat politiemedewerkers geen nevenwerkzaamheden binnen de politieorganisatie mogen verrichten om belangenverstrengeling en imagoschade te voorkomen. De appellant voerde aan dat deze beslissing in strijd was met het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, maar de Raad oordeelde dat de korpschef bevoegd was om de toestemming te herzien en dat de belangen van de politie zwaarder wogen dan de financiële belangen van de appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het beleid van de korpschef niet in strijd was met de wet.

Uitspraak

21.4356 AW

Datum uitspraak: 27 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 november 2021, 21/1187 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. de Booij, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Booij. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Wegen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1 april 1986 werkzaam bij de politie , laatstelijk in de functie van [functie] bij de [naam afdeling] .
1.2.
Voor het laatst bij besluit van 21 juli 2014 heeft de korpschef aan appellant toestemming verleend voor het verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk en vertaler .
1.3.
Appellant verrichtte deze nevenwerkzaamheden als zzp’er onder meer bij de politieorganisatie en daar hoofdzakelijk in de [onderdeel 1] en de kamer voor [onderdeel 2] .
1.4.
Tijdens de reorganisatie naar de Nationale Politie bleek dat de 26 regiokorpsen verschillend omgingen met nevenwerkzaamheden door politiemedewerkers . De korpschef heeft om die reden met ingang van 1 januari 2015 één nationaal beleid vastgesteld, dat is neergelegd in de notitie 'Nevenwerkzaamheden 2014’ (Notitie). Eén van de uitgangspunten van deze Notitie is:
“ De politie laat geen eigen medewerkers nevenwerkzaamheden (anders dan volontair en vrijwillige politieambtenaar) verrichten binnen de politieorganisatie . Dit geldt voor de gehele politie , niet alleen binnen de eenheid waar de medewerker tewerkgesteld is.”
1.5.
Aan deze Notitie is aanvankelijk geen uitvoering gegeven. Naar aanleiding van een klacht vanuit de advocatuur dat de politie ten onrechte eigen medewerkers als tolk inhuurt is op 3 mei 2019 verzocht om het beleid als neergelegd in de Notitie actief uit te dragen en de besluiten waarbij toestemming is verleend om deze nevenwerkzaamheden te verrichten binnen de politieorganisatie aan te passen aan dit beleid.
1.6.
Bij besluit van 3 augustus 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 februari 2021 (bestreden besluit), heeft de korpschef onder verwijzing naar de Notitie en de brief van 3 mei 2019 bepaald dat het appellant zes maanden na 20 augustus 2020 niet langer is toegestaan zijn tolk- en vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie te verrichten en dat het eerder toekennend besluit daartoe als ingetrokken moet worden beschouwd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8746) hoeft de bestuursrechter niet op alle aangevoerde gronden in te gaan, maar kan hij zich beperken tot de kern daarvan. De Raad ziet, gelet op wat is aangevoerd, aanleiding om zich, net als de rechtbank, tot de kern van de gronden van appellant te beperken.
4.2.
De Raad begrijpt het bestreden besluit zo dat daarbij het besluit van 21 juli 2014 wordt herzien, in die zin dat de door de korpschef verleende toestemming tot het verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler , met inachtneming van een overgangstermijn van zes maanden, wordt beëindigd voor zover dat nevenwerkzaamheden binnen de politieorganisatie omvat.
4.3.
De Raad stelt voorop dat de korpschef bevoegd is tot een dergelijke herziening over te gaan, mits hij bij het uitoefenen van die bevoegdheid niet in strijd komt met geschreven of ongeschreven recht.
4.4.
De korpschef heeft aan de herziening ten grondslag gelegd dat het verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politieorganisatie niet in overeenstemming is met de Notitie en de brief van 3 mei 2019. Met dit beleid heeft de korpschef invulling willen geven aan het thans op grond van artikel 47, derde lid, van de Politiewet 2012 op de politie van overeenkomstige toepassing zijnde artikel 8, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017, waarin is bepaald dat het de ambtenaar niet is toegestaan nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. De korpschef heeft toegelicht dat alleen zo (de schijn van) belangenverstrengeling wordt voorkomen. Het verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politie brengt risico’s mee voor de goede functionering van de politieorganisatie . Indien een verdachte in een vreemde taal wordt gehoord door een politieambtenaar, moet de verdachte ervan uit kunnen gaan dat de tolk onpartijdig en onbevooroordeeld het gesprek vertaalt. Een verdachte die achteraf hoort dat de tolk ook bij de politie werkzaam is, kan daaruit de (al dan niet terechte) conclusie trekken dat de tolk bij het verhoor niet onafhankelijk is geweest. Dat kan leiden tot onherstelbare imagoschade aan de politie . Voorts heeft de korpschef ter zitting nog gewezen op de klacht die vanuit de advocatuur is gekomen over de inzet van tolken die voor de politie werken. De betrokken advocaten betwijfelden of de tolken de verklaringen van de verdachten juist vertaalden. Daarnaast is bij zowel tolk- als vertaalwerkzaamheden van belang dat de politie zonder vooringenomenheid kiest uit de beschikbare tolken. Ook de (schijn van) belangenverstrengeling bij de inschakeling van tolken dient te worden voorkomen, aldus de korpschef.
4.5.
Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat het beleid om politiemedewerkers niet toe te staan om binnen de politieorganisatie nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler te verrichten niet in strijd is met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de AW 2017. Ongeacht welke functie de ambtenaar binnen de politie vervult, moet (de schijn van) belangenverstrengeling en (imago)schade voor de politie worden voorkomen en dit is onvoldoende gewaarborgd indien nevenwerkzaamheden worden verricht als tolk/vertaler voor de politie . Hierbij spelen ook de maatschappelijke ontwikkelingen een rol, waarbij sprake is van een toenemend kritische opstelling van burgers richting de overheid en de politie in het bijzonder.
4.6.
Verder heeft appellant aangevoerd dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde beëindiging van de toestemming om binnen de politieorganisatie nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler te verrichten in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Dit betoog slaagt niet. Uit het besluit van 21 juli 2014 of de Notitie blijkt niet dat de korpschef een toezegging of andere uitlating heeft gedaan of gedraging heeft verricht waaruit appellant in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de verleende toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler nooit zou worden gewijzigd.
4.7.
In het bestreden besluit heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat het door appellant als politiemedewerker verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politieorganisatie het risico met zich brengt dat de goede functionering van de politie wordt geschaad en dat daarmee de goede functionering van de politie niet in redelijkheid is verzekerd. Dit belang van de politieorganisatie weegt volgens de korpschef zwaarder dan het financiële belang van appellant vanwege het gedeeltelijk wegvallen van zijn inkomsten uit nevenwerkzaamheden. Daarbij heeft de korpschef betrokken dat appellant nog zes maanden in staat is gesteld om elders inkomsten uit tolk- en vertaalwerkzaamheden te genereren om zo het wegvallen van zijn inkomsten uit de nevenwerkzaamheden binnen de politie te compenseren.
4.8.
Appellant heeft hiertegen onder meer aangevoerd dat hij geheel andere tolk- en vertaalwerkzaamheden verricht dan de korpschef als voorbeeld aanhaalt, dat die werkzaamheden de geschetste risico’s niet meebrengen, dat hij al over een paar jaar met pensioen gaat en dat de geboden overgangsperiode veel te kort is. De Raad begrijpt dit betoog zo dat appellant het bestreden besluit in strijd acht met het evenredigheidbeginsel, dat is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De Raad volgt appellant hierin niet. Uit wat appellant heeft aangevoerd volgt niet dat het bestreden besluit niet geschikt is om het daarmee beoogde doel te bereiken. Dat appellant andere tolk- en vertaalwerkzaamheden verricht dan in de door de korpschef benoemde voorbeelden, doet er niet aan af dat ook dan (de schijn van) belangenverstrengeling kan ontstaan en de goede functionering van de politie kan worden geschaad. Wat appellant naar voren heeft gebracht leidt dan ook niet tot de conclusie dat een minder belastend middel openstond. Verder leiden de financiële gevolgen die het bestreden besluit voor appellant heeft niet tot het oordeel dat dit besluit onredelijk bezwarend voor hem is. Hierbij is in aanmerking genomen dat appellant als zzp’er de nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politieorganisatie op oproepbasis en zonder werkgarantie verrichtte, dat de wens van een opdrachtgever om niet langer van de diensten van appellant gebruik te maken in beginsel tot het normale ondernemersrisico behoort, dat appellant al sinds 17 december 2019 geen tolk- en vertaalwerkzaamheden meer heeft verricht binnen de politieorganisatie en dat het hem nog wel is toegestaan om buiten de politieorganisatie
tolk- en vertaalwerkzaamheden te verrichten. De korpschef heeft gelet op de geboden afbouwperiode van zes maanden de toestemming om binnen de politieorganisatie nevenwerkzaamheden te verrichten als tolk/vertaler mogen beëindigen.
4.9.
De beroepsgrond van appellant dat het bestreden besluit in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat appellant zijn stelling dat anderen die bij de politie werkzaam zijn wel nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politieorganisatie mogen verrichten niet heeft onderbouwd.
4.10.
Wat appellant voor het overige heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
4.11.
Uit 4.1 tot en met 4.10 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en L.M. Tobé en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van G.F. Telci als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2022.
(getekend) H. Lagas
(getekend) G.F. Telci