ECLI:NL:CRVB:2023:1195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
22 / 223 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening voor woningaanpassing door het college van burgemeester en wethouders van Zwolle

In deze zaak heeft appellante, die rolstoelafhankelijk is, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Appellante verhuisde zonder toestemming van het college naar een woning die kennelijk niet geschikt was voor haar. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante niet met controleerbare gegevens heeft aangetoond dat er in de relevante periode geen andere geschikte woningen beschikbaar waren. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen, omdat appellante niet de vereiste toestemming had en niet kon aantonen dat er geen alternatieve woningen waren die aan haar behoeften voldeden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om aan te tonen dat er geen geschikte woningen beschikbaar waren, vooral in het licht van haar rolstoelafhankelijkheid. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.

Uitspraak

22.223 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
16 december 2021, 20/1602 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
Datum uitspraak: 28 juni 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2023. Namens appellante is verschenen mr. Wevers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Guliker.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1981, is rolstoelafhankelijk. Op 1 november 2019 is appellante verhuisd van een woning aan de [adres 1] te [woonplaats] naar een woning aan de [adres 2] te [woonplaats] .
1.2.
Op 13 december 2019 heeft appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een aanvraag ingediend voor een woningaanpassing aan de badkamer.
1.3.
Bij besluit van 18 december 2019, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 13 juli 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Het college heeft hieraan – onder meer – ten grondslag gelegd dat appellante zonder toestemming van het college is verhuisd naar een kennelijk niet geschikte woning. Appellante heeft niet aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat ten tijde van belang geen geschikte woning voor haar beschikbaar was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en – onder meer en samengevat – aangevoerd dat zij is verhuisd naar de voor haar beperkingen op dat moment meest geschikte beschikbare woning.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 7.5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zwolle 2019 (Verordening) bepaalt dat een woonvoorziening wordt geweigerd als de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college.
4.2.
Met juistheid heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de woning waarnaar appellante is verhuisd, niet geschikt voor haar was. Om de woning voor appellante geschikt te maken moesten aanpassingen worden verricht. Het staat vast dat het college appellante niet vooraf schriftelijke toestemming heeft verleend om naar deze woning te verhuizen. Zoals de Raad in de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2951, heeft overwogen, ligt het in die situatie op de weg van appellante om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat ten tijde hier van belang geen geschikte woning voor haar beschikbaar was.
4.3.
Naar het oordeel van de Raad heeft appellante niet met controleerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat in de van belang zijnde periode geen andere woning beschikbaar was die, gelet op haar beperkingen, voor haar geschikt zou zijn geweest. Daardoor valt niet uit te sluiten dat voor appellante geschikte woningen buiten beeld zijn gebleven.
4.4.
Wat is overwogen in 4.2 en 4.3 betekent dat het college de aanvraag van appellante op grond van artikel 7.5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening terecht heeft afgewezen. Wat appellante verder heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
4.5.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en H.J. de Mooij en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt