ECLI:NL:CRVB:2023:1161

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
22 / 2032 WAD
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens wangedrag van een reservist bij de Koninklijke Landmacht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een reservist bij de Koninklijke Landmacht die is ontslagen wegens wangedrag. De staatssecretaris van Defensie heeft op 29 maart 2021 besloten om de appellant te ontslaan, nadat hij beschuldigd was van het onterecht gebruiken van dienstvoertuigen voor privédoeleinden en het indienen van onjuiste urendeclaraties. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van de appellant tegen dit ontslag ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 4 mei 2023 is de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. K. Aaron-de Bies, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. B. van der Bruggen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 15 juni 2023 geoordeeld dat het ontslag van de appellant terecht in stand is gebleven. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag, wat blijkt uit een strafbeschikking voor het onterecht gebruik van een motorrijtuig. De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht het besluit van de staatssecretaris heeft bevestigd. De Raad benadrukt dat het belang van een goed functionerende krijgsmacht met betrouwbare medewerkers zwaarder weegt dan het belang van de appellant bij het behoud van zijn aanstelling. De Raad heeft daarom het hoger beroep van de appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder dat de appellant recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierechten.

Uitspraak

22/2032 WAD
Datum uitspraak: 15 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 mei 2022, 21/5828 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 29 maart 2021 heeft de staatssecretaris appellant ontslagen wegens wangedrag. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt maar de staatssecretaris is met een besluit van 2 augustus 2021 (bestreden besluit) bij het ontslag gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. K. Aaron-de Bies, advocaat, hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is op zitting behandeld op 4 mei 2023 Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aaron-de Bie. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. van der Bruggen.
OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellant is ontslagen wegens zogenoemd wangedrag. Appellant wordt verweten dat hij dienstvoertuigen heeft gebruikt voor privédoeleinden en onjuiste urendeclaraties heeft ingediend. De Raad oordeelt dat het ontslag in stand kan blijven.

Inleiding

1.1.
Appellant was sinds 1 mei 2014 reservist bij de Koninklijke Landmacht.
1.2.
Nadat aangifte was gedaan over vermeend militair joyriden en een vermeende poging tot het plegen van fraude is appellant door de [commandant] met een besluit van 22 december 2020 geschorst met ingang van 9 december 2020, onder gedeeltelijke inhouding van zijn inkomsten. Verder is aan appellant meegedeeld dat hij wordt voorgedragen voor ontslag wegens wangedrag.
1.3.
In een besluit van 29 maart 2021 heeft de staatssecretaris met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) appellant met ingang van 1 april 2021 ontslag verleend wegens wangedrag. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant de ritten en declaraties niet betwist. Het feit dat de leidinggevende vooraf zijn handtekening heeft gezet onder de aanvragen en de appellijsten betekent volgens de rechtbank niet dat deze zijn goedgekeurd. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat appellant een strafbeschikking heeft ontvangen voor het opzettelijk en wederrechtelijk gebruiken van enig motorrijtuig. Naar het oordeel van de rechtbank was de staatssecretaris bevoegd om tot ontslag wegens wangedrag over te gaan. Het ontslag is niet onevenredig aan de aard en de ernst van het wangedrag, aldus de rechtbank

Het oordeel van de Raad

3.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om appellant wegens wangedrag te ontslaan in stand heeft gelaten. Hij doet dit aan de hand van argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR kan aan de militair ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor de dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
3.4.
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven is het volgens vaste rechtspraak [1] noodzakelijk dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan. Deze rechtspraak is ook van toepassing op wangedrag. [2]
3.5.
In artikel 8 van de Wet ambtenaren defensie is bepaald dat een uitspraak van de strafrechter die in kracht van gewijsde is gegaan en waarbij de militair aan enig feit schuldig is verklaard, in een militaire ambtenarenzaak geldt als bewijs van dat feit.
3.6.
Appellant wordt onder meer verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag door dienstvoertuigen te hebben gebruikt voor privédoeleinden.
3.7.
Wat appellant in hoger beroep aanvoert vormt in essentie een herhaling van de gronden die hij aan zijn beroep bij de rechtbank ten grondslag heeft gelegd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad voegt hieraan toe dat met het vonnis van de militaire politierechter vaststaat dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan oneigenlijk gebruik van een dienstvoertuig. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft appellant erkend dat hij meerdere keren gebruik heeft gemaakt van een dienstvoertuig voor privédoeleinden. Voor zover hij het privégebruik niet heeft erkend, heeft hij ook in hoger beroep wat betreft verschillende adressen niet aannemelijk gemaakt dat het verweten gebruik van de dienstvoertuigen, in weerwil van het door de werkgever verrichte onderzoek, toch met de dienst verband hield. Het verweten privégebruik houdt dus in elk geval voor een groot deel wangedrag in.
Evenredigheid ontslag
3.8.
Appellant meent dat het ontslag onevenredig is aan het wangedrag. De Raad volgt hem daarin niet. In het bestreden besluit is vermeld dat het belang van Defensie is gelegen in een goed functionerende krijgsmacht met betrouwbare en integere medewerkers. Daarnaast is vermeld dat de organisatie er op moet kunnen vertrouwen dat iedere medewerker zich houdt aan de geldende regelgeving en zich gedraagt als een goede medewerker. Dit is een zwaarwegend belang, dat zwaarder heeft mogen wegen dan het belang van appellant bij het behoud van zijn aanstelling. Omdat het onder 3.7 besproken wangedrag de disciplinaire maatregel van ontslag kan dragen zal de Raad de andere verweten gedragingen onbesproken laten.

Conclusie en gevolgen

4. Het hoger beroep van appellant slaagt niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.C. van Bentum

Voetnoten

1.Uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997.
2.Uitspraak van 29 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM6967.