ECLI:NL:CRVB:2023:1104

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
21/2945 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling van verdiencapaciteit en medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die als productiemedewerker werkte, had zich op 30 mei 2018 ziekgemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn uitkering per 30 juni 2019, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit na een herbeoordeling door een arts bezwaar en beroep.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. Appellant voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat het was uitgevoerd door een basisarts in opleiding en niet door een geregistreerd verzekeringsarts. Hij stelde ook dat zijn psychische en lichamelijke klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde echter dat de medische beoordeling in de bezwaarfase voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De arts bezwaar en beroep had het dossier bestudeerd, eerdere beoordelingen in acht genomen en appellant lichamelijk en psychisch onderzocht.

De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant met de geselecteerde functies meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De argumenten van appellant over de onzorgvuldigheid van het onderzoek en de onderschatting van zijn beperkingen werden verworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en handhaafde de beëindiging van de ZW-uitkering.

Uitspraak

21.2945 ZW

Datum uitspraak: 15 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2021, 20/844 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küҫükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Küҫükünal. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.
Het onderzoek is heropend om partijen te laten reageren op een vraag van de Raad.
Het Uwv en appellant hebben een reactie ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor gemiddeld 40,42 uur per week. Op 30 mei 2018 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 17 april 2019 gezien op een spreekuur. De verzekeringsarts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 april 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens een vijftal functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 83,08% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 8 mei 2019 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 30 juni 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering. Naar aanleiding van dat bezwaar heeft een arts bezwaar en beroep appellant gesproken tijdens een hoorzitting en aansluitend een medisch onderzoek verricht. De arts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om verdergaande beperkingen aan te nemen en heeft in verband hiermee op 10 januari 2020 een gewijzigde FML opgesteld. Het rapport van de arts bezwaar en beroep is medeondertekend door een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
1.4.
Uitgaande van de gewijzigde FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de oorspronkelijk geselecteerde functies opnieuw bezien en geconcludeerd dat één functie dient te komen vervallen en dat de overige vier oorspronkelijk geselecteerde functies gehandhaafd kunnen blijven. Appellant kan met deze functies onveranderd meer dan 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het Uwv heeft bij besluit van 23 januari 2020 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant in de primaire fase is gezien door een geregistreerd verzekeringsarts, zodat in deze fase geen sprake was van een gebrek dat in de bezwaarfase moest worden hersteld. Nu het onderzoek van de arts in opleiding tot verzekeringsarts in bezwaar is gecontrasigneerd door een geregistreerd verzekeringsarts bezwaar en beroep, is het gebrek in deze fase gedekt. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat de arts bewaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant. Uit het rapport van 10 januari 2020 blijkt dat deze arts nadrukkelijk rekening heeft gehouden met de psychische klachten van appellant, de door hem overgelegde informatie van zijn behandelaars en de door hem gebruikte medicatie. Voor wat betreft de psychosociale problematiek is geen sprake van ziekte of gebrek. Met de voor de rugklachten aangenomen beperkingen zijn de pijnklachten van het bewegingsapparaat ondervangen. De informatie van de neuroloog T. Yilmaz levert geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze beperkingen. Ten slotte is de rechtbank niet gebleken dat de belasting in de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
3.1.
Appellant voert in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat het onderzoek in bezwaar is verricht door een basisarts in opleiding en niet door een geregistreerd verzekeringsarts. Dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep het rapport van de arts bezwaar en beroep heeft medeondertekend, maakt niet dat het gebrek in bezwaar is gedekt. Volgens appellant kan een basisarts in opleiding niet in staat worden geacht voldoende kritisch te zijn in de bezwaarfase over het werk van een geregistreerd verzekeringsarts die in de primaire fase tot een oordeel is gekomen. Ongeacht of in de primaire fase een verzekeringsarts het onderzoek heeft gedaan, dient in bezwaar het onderzoek louter verricht te worden door de verzekeringsarts gelet op diens kennis en kunde, die niet zonder meer verondersteld mag worden aanwezig te zijn bij een basisarts. Daarnaast stelt appellant, onder verwijzing naar het psychodiagnostisch onderzoek van Stichting Sarya van 9 juli 2019, dat hij met de diagnose paranoïde, schizoïde en antisociale persoonlijkheidsstoornis voldoet aan de criteria van geen benutbare mogelijkheden. Uit psychiatrisch onderzoek is gebleken dat de trauma's van appellant hebben bijgedragen aan PTSS. Door deze aandoening kampt hij met herbelevingen, hallucinaties en heeft hij suïcidale ideaties. Ook op descriptief niveau voldoet hij aan de criteria van paranoïde, schizoïde en antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tevens spelen er aanzienlijke complexe psychosociale problemen wat betreft huisvesting en de dreiging van een gevangenisstraf. Verder stelt appellant dat zijn lichamelijke klachten niet voldoende in ogenschouw zijn genomen. Hij is tot twee keer toe, zonder succes, geopereerd aan een hernia. Voor het standpunt van de arts bezwaar en beroep dat verdergaande beperkingen niet noodzakelijk zijn omdat geen sprake is van ernstige rug-, nek- of schouderklachten, ontbreekt een medische onderbouwing. Appellant stelt zich tot slot op het standpunt dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 november 2021 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 november 2021.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit. [1]
4.2.
In geschil is of het Uwv de ZW-uitkering van appellant terecht met ingang van 30 juni 2019 heeft beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Zorgvuldigheid medisch onderzoek
4.3.
De beroepsgrond dat de medische beoordeling in de bezwaarfase onzorgvuldig is geweest omdat in bezwaar het onderzoek is verricht door een arts in opleiding, slaagt niet. Allereerst is daarbij van belang dat appellant in de primaire fase op een spreekuur is geweest bij een geregistreerd verzekeringsarts. In de bezwaarfase is de beoordeling verricht door een arts bezwaar en beroep en heeft een (geregistreerd) verzekeringsarts bezwaar en beroep het door deze arts opgestelde rapport medeondertekend. In de rechtspraak van de Raad is de handelwijze waarbij het medisch rapport wordt verzorgd door een arts en vervolgens wordt getoetst en akkoord bevonden door een geregistreerd verzekeringsarts, als voldoende zorgvuldig aangemerkt waar het gaat om de primaire fase. [2] Deze handelwijze is niet in strijd geacht met de artikelen 2, 3 en 4 van het Schattingsbesluit. Uit de uitspraak van de Raad van 18 januari 2023 [3] volgt dat er geen aanleiding is om over deze werkwijze anders te oordelen als het gaat om de heroverweging in bezwaar. De handelwijze waarbij het medisch rapport in bezwaar wordt verzorgd door een arts (bezwaar en beroep) en vervolgens getoetst en akkoord wordt bevonden door een geregistreerd verzekeringsarts bezwaar en beroep – zoals in dit geval – is op zichzelf dus voldoende zorgvuldig.
4.4.
Volgens de in 4.3 genoemde uitspraak van 18 januari 2023 dient in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaats te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies over de vastgestelde belastbaarheid van betrokkene zoals neergelegd in de FML logisch uit die feiten voortvloeien. De arts bezwaar en beroep heeft het dossier van appellant bestudeerd en de hoofdlijnen van eerdere beoordelingen, de informatie van de huisarts en de in bezwaar overgelegde medische informatie in het rapport opgenomen. Daarnaast heeft hij de hoorzitting bijgewoond en appellant lichamelijk en psychisch onderzocht. Verder heeft de arts informatie opgevraagd en verkregen van de Stichting Sarya waar appellant onder behandeling is geweest. De verkregen informatie alsmede wat appellant in bezwaar heeft aangevoerd, heeft de arts kenbaar betrokken in zijn heroverweging. De arts bezwaar en beroep heeft op basis van de resultaten van het psychodiagnostisch onderzoek van 9 juli 2019 de door de verzekeringsarts opgestelde FML aangepast en extra beperkingen aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren. Dat appellant het met de uitkomst van de heroverweging niet eens is, doet aan de volledigheid van deze heroverweging niet af. Mede in aanmerking genomen wat onder 4.3 is overwogen, voldoet daarmee in deze zaak de medische beoordeling in de bezwaarfase aan de in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven volledige heroverweging in bezwaar.
Medische beoordeling
4.5.
De hogerberoepsgrond dat de psychische beperkingen van appellant zijn onderschat, slaagt niet. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 22 april 2019, 10 januari 2020 en 9 oktober 2020 is uitgebreid onderbouwd welke beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren het gevolg zijn van de persoonlijkheidsproblematiek van appellant. Daarbij zijn de resultaten van het psychodiagnostische onderzoek van 9 juli 2019 betrokken en is ingegaan op het behandelplan van Fivoor van 28 januari 2020. In het rapport van 9 oktober 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht waarom de gestelde psychiatrische diagnosen niet maken dat bij appellant sprake is van geen benutbare mogelijkheden. In wat appellant heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van deze beoordeling door de artsen van het Uwv.
4.6.
Evenmin is grond voor twijfel aan de juistheid van de beperkingen die zijn vastgesteld vanwege de rug-, nek- en schouderklachten van appellant. Uit de rapporten van de verzekeringsarts van 22 april 2019 en de arts bezwaar en beroep van 10 januari 2020 blijkt dat is vastgesteld dat de klachten niet ernstig zijn. Dit berust op eigen onderzoek en op informatie van de huisarts van appellant. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn fysieke beperkingen zijn onderschat. De brief van neuroloog Yilmaz van 11 februari 2020 kan daartoe niet dienen, reeds niet omdat daarin verslag wordt gedaan van onderzoek in februari 2020, acht maanden na de datum in geding. Deze brief bevat geen gegevens over de situatie van appellant op de datum in geding.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 10 januari 2020 heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zoals neergelegd in de rapporten van 22 januari 2020 en 22 november 2021. In deze rapporten heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat conflicthantering en dwingend/hoog handelingstempo in de voorbeeldfuncties niet voorkomen en dat appellant niet beperkt is in het gebruik van een soldeerbout. Ook is overtuigend toegelicht dat de beperkte beheersing van de Nederlandse taal door appellant geen belemmering hoeft te zijn voor het vervullen van de functies, waarbij onder meer van belang is dat appellant 20 jaar in productiefuncties heeft gewerkt.
Conclusie
4.8.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) E.X.R. Yi

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.
2.Vergelijk de uitspraken van de Raad van 15 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:39, 14 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2468 en 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.