ECLI:NL:CRVB:2023:1045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
20/477 WSF-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking in hoger beroep bestuursrechtelijke zaak

Op 6 juni 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om wraking van de behandelend rechter in een hoger beroep. Verzoekster had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 december 2019. De Raad had verzoekster op 7 maart 2023 geïnformeerd dat de zitting op 28 maart 2023 zou plaatsvinden, maar verzoekster verzocht om uitstel, wat door de behandelend rechter werd afgewezen. Verzoekster heeft vervolgens op de dag van de zitting om wraking van de behandelend rechter verzocht, omdat zij niet in staat was om aanwezig te zijn vanwege een ooginfectie. De behandelend rechter heeft dit verzoek afgewezen en aangegeven niet in de wraking te berusten.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat wraking niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen. De Raad stelt vast dat verzoekster niet heeft voldaan aan de eis om een verklaring van een arts over te leggen bij haar verzoek om uitstel. De Raad concludeert dat de afwijzing van het verzoek om uitstel niet kan worden gezien als een blijk van vooringenomenheid van de rechter. De beslissing om het verzoek om wraking af te wijzen is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.

Uitspraak

20.477 WSF-W

Datum beslissing: 6 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 december 2019, 19/604, in het geding tussen verzoekster en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Bij brief van 7 maart 2023 heeft de Raad aan partijen meegedeeld dat het hoger beroep zal worden behandeld ter zitting op 28 maart 2023 door J. Brand, lid van de enkelvoudige kamer (behandelend rechter).
Verzoekster heeft op 21 maart 2023 de Raad bericht dat de zitting van 28 maart 2023 beter eind mei kan plaatsvinden. De behandelend rechter heeft dat verzoek opgevat als een verzoek om uitstel en heeft dat verzoek afgewezen. Daarna heeft verzoekster nog meerdere keren aangegeven dat zij niet in staat is om de zitting van 28 maart 2023 bij te wonen. De behandelend rechter heeft ook deze nadere berichten opgevat als verzoeken tot uitstel en deze steeds afgewezen.
Verzoekster heeft op 28 maart 2023 kort voor de zitting verzocht om wraking van de behandelend rechter.
De behandelend rechter heeft bij brief van 3 mei 2023 op het verzoek gereageerd en te kennen gegeven niet in de wraking te berusten.
Verzoekster en de behandelend rechter zijn uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van de wrakingskamer op 31 mei 2023. Verzoekster en de behandelend rechter zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.1.
Verzoekster is door de Raad vanaf 7 juli 2021 tot de zitting van 28 maart 2023 negen keer eerder uitgenodigd voor behandeling van haar hoger beroep ter zitting. Steeds heeft verzoekster verzocht om uitstel en steeds is dit uitstel conform haar verzoek verleend. Bij brief van 1 november 2022 heeft de Raad aan verzoekster medegedeeld dat verzoekster bij een volgend verzoek om uitstel een verklaring van een arts moet meezenden en dat zonder die verklaring geen uitstel verleend zal worden. Verzoekster heeft bij haar berichten aan de Raad geen verklaring van een arts overgelegd.
2.2.
De behandelend rechter heeft de verzoeken om uitstel afgewezen omdat verzoekster haar verzoeken niet heeft onderbouwd met een verklaring van een arts.
2.3.
Verzoekster heeft aan haar verzoek om wraking, zoals de Raad begrijpt en kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Verzoekster heeft verzocht om uitstel van de zitting op 28 maart 2023 omdat zij vanwege een ooginfectie niet in staat is om bij de behandeling ter zitting aanwezig te zijn. De behandelend rechter is bij de afwijzing van dit verzoek volgens verzoekster vooringenomen geweest. Verzoekster is, doordat zij niet wordt gehoord, in haar verdedigingsrechten geschaad.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. [1]
3.2.
Wraking is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen van de rechter die een zaak behandelt. De vraag of zo’n beslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure. Procedurele beslissingen, zoals in de zaak van verzoekster om geen uitstel van de zitting van 28 maart 2023 te verlenen, kunnen alleen leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek indien deze in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kunnen worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die deze heeft gegeven. [2]
3.3.
Uit het feit dat van verzoekster werd verlangd dat zij bij haar verzoek om uitstel een verklaring van een arts zou overleggen – de Raad had de noodzaak van een dergelijke verklaring al bij brief van 1 november 2022 aan verzoekster kenbaar gemaakt – en dat dat verzoek is afgewezen wegens het ontbreken van zo’n verklaring, kan niet worden afgeleid dat de door de behandelend rechter genomen procesbeslissing om geen uitstel van de zitting te verlenen, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, moet worden verstaan als blijk van vooringenomenheid. Dat betekent dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gedaan door E. Dijt als voorzitter en E.C.E. Marechal en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van L.G. Cornelissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L.G. Cornelissen

Voetnoten

1.Zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141.
2.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, r.o. 3.4.