ECLI:NL:CRVB:2023:1043

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
21/3885 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering wegens niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, die op 14 april 2020 een aanvraag indiende. Appellante, geboren in 1997, heeft psychische klachten waaronder een psychose en autisme, en stelt dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen, omdat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam zou zijn. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep de gronden herhaald en aangevoerd dat haar situatie stabiel is zonder behandelmogelijkheden. Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak verdedigd en gesteld dat er nog mogelijkheden zijn voor verbetering van haar situatie.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft gesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende hebben gemotiveerd dat er in de toekomst mogelijkheden zijn voor appellante om arbeidsvermogen te ontwikkelen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is geoordeeld dat appellante niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat de situatie op de beoordelingsdatum niet duurzaam was. De Raad heeft ook opgemerkt dat de informatie die appellante in hoger beroep heeft overgelegd, niet leidt tot een ander oordeel, omdat deze informatie betrekking heeft op een periode na de beoordelingsdatum.

Uitspraak

21 3885 WAJONG

Datum uitspraak: 31 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 oktober 2021, 21/226 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van 28 november 2022 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Willering en vergezeld door [naam ouder 1] en [naam ouder 2] , haar ouders. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer .

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1997, heeft met een door het Uwv op 14 april 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante kampt met psychose en autisme en als gevolg daarvan met angst, depressieve gevoelens, prikkelgevoeligheid, vermoeidheid en problemen met concentratie en informatieverwerking. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de huisarts en van een kinder- en jeugdpsychiater. Hieruit blijkt dat appellante in maart 2015 een psychose heeft doorgemaakt, waarvoor zij tot 1 januari 2018 in behandeling is geweest en nog steeds medicatie heeft.
1.2.
Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht.
Bij besluit van 21 juli 2020 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is. Appellante heeft nu geen arbeidsvermogen omdat zij door een ernstige stoornis van de aandacht niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur. Volgens de verzekeringsarts is deze situatie niet duurzaam omdat appellante nog herstellende is van een recent doorgemaakte psychose, waarvoor zij nog in behandeling is. Daarnaast is bij appellante in augustus 2019 de diagnose autisme-spectrum-stoornis (ASS) vastgesteld waarvoor zij nog geen behandeling of gerichte ondersteuning heeft gekregen. Volgens de verzekeringsarts is er geen reden om aan te nemen dat appellante in de toekomst, als ze een uur aaneengesloten kan werken, niet
vier uur belastbaar zal zijn. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellante basale werknemersvaardigheden heeft en dat zij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Appellante heeft van 2009 tot 2015 regulier onderwijs op havo-niveau gevolgd en daarvan een deelcertificaat behaald. Ook heeft appellante van januari 2017 tot december 2018 gewerkt als verkoopmedewerkster, waarmee zij in de praktijk heeft aangetoond over basale werknemersvaardigheden te beschikken en een taak in een arbeidsorganisatie te kunnen uitvoeren.
1.3.
Bij besluit van 29 december 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 21 juli 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 21 december 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater. Uit deze informatie blijkt dat de behandeling van appellante is gericht op herstel en stabilisatie van haar klachten, toewerken naar een zinvolle dagbesteding met als uiteindelijke doel weer een betaalde baan. Dit betekent volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de beperkingen van appellante nog niet als duurzaam moeten worden aangemerkt. In een rapport van 22 februari 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zich na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangesloten bij de conclusie dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv met het rapport van 21 december 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat op de beoordelingsdatum, 14 april 2020, niet was uitgesloten dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellante zich nog zouden ontwikkelen door behandeling en (medische) begeleiding. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv gevolgd dat er mogelijkheden zijn voor verbetering van het functioneren van appellante en dat zij in de toekomst opnieuw kan gaan werken, bijvoorbeeld in een beschutte werkomgeving. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv de aanvraag om een Wajong-uitkering per 14 april 2020 terecht heeft afgewezen omdat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden in essentie herhaald. Volgens appellante heeft zij duurzaam geen arbeidsvermogen omdat bij haar sprake is van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Appellante volgt vanaf december 2019 een behandeling die naar haar mening alleen is gericht op stabilisatie van haar klachten en niet op verbetering. Appellante heeft in hoger beroep brieven van 17 oktober 2022 van de behandelend GZ-psycholoog en van 8 november 2022 van haar social coach op de dagbesteding overgelegd, waarin is vermeld dat de belastbaarheid van appellante nog steeds laag is. Ter zitting heeft appellante, onder verwijzing naar de uitspraken van 25 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:697, en van 24 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2917, aangevoerd dat het Uwv bij de beoordeling van de duurzaamheid ook de resultaten van de behandeling tot dat moment had moeten betrekken. Het Uwv heeft onvoldoende concreet gemotiveerd waarom verbetering van de belastbaarheid is te verwachten, aangezien de gevolgde behandeling weinig verbetering heeft opgeleverd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft een rapport van 28 november 2022 overgelegd waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom de in 3.1 vermelde brieven geen aanleiding geven voor een ander standpunt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.2.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.3.
Ter zitting heeft het Uwv desgevraagd verklaard dat appellante op haar achttiende verjaardag ( [geboortedatum] 2015) en op datum aanvraag (14 april 2020) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft, omdat zij voldoet aan de voorwaarde dat zij niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur. Tussen partijen is in geschil of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.4.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen [1] . Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten [2] . Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet WIA [3] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn [4] .
4.5.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.6.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, op het hier van belang zijnde beoordelingsmoment, het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is te achten. De verzekeringsarts heeft onderkend dat bij appellante sprake is van chronische aandoeningen, waardoor ze ook bij verder herstel beperkingen zal houden. Volgens de verzekeringsarts is niet uitgesloten dat appellante in de toekomst nog arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Daarbij heeft de verzekeringsarts van belang geacht dat appellante ten tijde van de beoordeling in juli 2020 herstellende was van een recent doorgemaakte psychose en er nog geen gerichte behandeling, en vooral ook begeleiding, had plaatsgevonden voor de ASS. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is, onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater. Uit de ontvangen informatie van 17 december 2020 blijkt dat de behandeling van appellante is gericht op herstel en stabilisatie van haar klachten, het toewerken naar zinvolle dagbesteding met als uiteindelijke doel dat appellante weer kan hervatten in een betaalde baan. Op basis van deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is, aangezien de behandeling van appellante is gericht op het verbeteren van haar belastbaarheid. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit het dossier blijkt dat de situatie van appellante na de eerste psychose in februari 2015 zodanig is verbeterd dat ze daarna heeft gewerkt in reguliere arbeid; appellante is van 10 januari 2017 tot 9 december 2018 werkzaam geweest als verkoopmedewerkster voor 30 uur per week. Hiermee wordt de inschatting van de verzekeringsartsen dat niet uitgesloten is dat appellante in de toekomst nog arbeidsvermogen kan ontwikkelen, ondersteund.
4.7.
De door appellante in hoger beroep overgelegde informatie leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is van belang dat de vraag of appellante op de datum in geding in een situatie verkeert waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet kunnen ontwikkelen, moet worden beantwoord aan de hand van de gegevens die bekend zijn op die datum of nadien over die datum bekend zijn geworden. Het betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op dat moment. De omstandigheid dat achteraf bezien die verbetering niet heeft plaatsgevonden, speelt daarbij geen rol. De informatie van de dagbesteding heeft geen betrekking op de situatie van appellante rond de datum in geding, 14 april 2020, maar ziet op een periode van ruim daarna, vanaf 14 oktober 2021. Volgens de social coach is het voor appellante vanwege haar mentale- en lichamelijke gemoedstoestand niet haalbaar om in een reguliere baan te gaan werken. In de brief van 17 oktober 2022 van de behandelend GZpsycholoog is vermeld waaruit de behandeling vanaf december 2019 tot nu toe heeft bestaan en hoe het op dat moment met appellante gaat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 november 2022 afdoende toegelicht dat duidelijk is dat appellante nu niet belastbaar is voor arbeid en in een kwetsbare psychische toestand verkeert, maar dat bij de beoordeling van het recht op een Wajong-uitkering het ook gaat over de vraag of er in de toekomst mogelijkheden zijn om een taak te verrichten in beschutte omstandigheden. Ten tijde van de beoordeling was de behandeling van appellante gericht op herstel en stabilisatie van haar klachten en het toewerken naar zinvolle dagbesteding met als uiteindelijke doel dat appellante weer kan hervatten in een betaalde baan. Uit de in hoger beroep overgelegde informatie blijkt dat de dagbesteding langzaam is opgebouwd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt uit de informatie niet dat de eerdere visie van de psychiater over het doel van de behandeling onjuist was. Dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat de rechtbank terecht het Uwv heeft gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante op 14 april 2020 niet duurzaam was en appellante daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
4.9.
Uit 4.2 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en C.F.E. van OldenSmit en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S. Pouw
Bijlage
Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft; b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld. Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.