ECLI:NL:CRVB:2021:697

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
18/4909 WJAONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing Wajong-aanvraag en duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn Wajong-aanvraag door het Uwv. Appellant, geboren in 1997 en gediagnosticeerd met het syndroom van Asperger, diende op 16 maart 2017 een aanvraag in voor een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft deze aanvraag op 10 mei 2017 afgewezen, met de motivering dat appellant op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 22 augustus 2017. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 25 maart 2021 behandeld. Tijdens de zitting, die via videobellen plaatsvond op 11 februari 2021, was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.J.M.M. de Poel. De Raad oordeelde dat de inschatting van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen onvoldoende was onderbouwd. De Raad concludeerde dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld door niet voldoende rekening te houden met de eerdere behandelingen en de resultaten daarvan.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, en droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.068,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en onderbouwing in besluiten van het Uwv met betrekking tot arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

18.4909 WAJONG

Datum uitspraak: 25 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 augustus 2018, 17/5558 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend waarop door het Uwv is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, via videobellen, plaatsgevonden op 11 februari 2021. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1997, heeft met een door het Uwv op 16 maart 2017 ontvangen formulier laattijdig een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant het syndroom van Asperger heeft. Bij de aanvraag is onder meer informatie gevoegd van kinder- en jeugdpsychiater E.D. Tamas. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 10 mei 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 22 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 10 mei 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant op de datum in geding niet duurzaam was. Gelet op het door appellant overgelegde rapport en de andere voorhanden zijnde medische informatie, bestond naar het oordeel van de rechtbank voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep of de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanleiding om in overleg te treden met de behandelend sector. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv niet gehouden was om bij de afwijzing van de aanvraag om een Wajong-uitkering ambtshalve een advies indicatie beschut werk te geven omdat appellant niet om een dergelijk advies heeft verzocht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hebben geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij hem niet duurzaam is. Voorts handhaaft appellant zijn standpunt dat het Uwv ten onrechte geen advies indicatie beschut werk heeft afgegeven bij de afwijzing van de Wajong-aanvraag.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant op [geboortedatum] 2015 en op 9 maart 2017 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.2.1.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium). In het beoordelingskader is het volgende stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen:
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
- er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
- de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.”
4.2.2.
Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.3.
De verzekeringsarts heeft geconstateerd dat de aandoening van appellant niet kan genezen, maar dat er door uitleg, een juiste werkomgeving en gespecialiseerde begeleiding op termijn wel verbetering van het functioneren mogelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat volgens de moeder van appellant er nog een onderzoek zal plaatsvinden bij Recouper om te achterhalen waar de druk die appellant ervaart als hij iets gaat of wil ondernemen vandaan komt. De arts heeft geconcludeerd dat als deze oorzaak bekend is, dit behandeld kan worden, wat kan leiden tot een verbeterde belastbaarheid op de langere termijn. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben zich in overleg met de verzekeringsartsen aangesloten bij deze motivering. In een nadere toelichting in beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog laten weten dat met de kennis van het onderzoek bij Recouper appellant beter en gerichter begeleid kan worden naar een meer zelfstandig leven met meer verantwoordelijkheden en dat appellant ook nog beschermd kan gaan wonen. Deze interventie zou kunnen leiden tot een ontwikkeling in de mentale beleving van klant, maar ook tot meer zelfstandigheid, meer activiteiten ondernemen, minder vluchtgedrag, etc. Hierdoor zou er geen grond meer bestaan voor het niet één uur aaneengesloten bezig kunnen zijn met een taak.
4.4.
De verzekeringsartsen hebben bij hun conclusies ook verwezen naar de informatie van de behandelaars van Yulius bij de opname van appellant in 2016 op de locatie De Steiger, waaruit naar voren komt dat er verschillende doelen zijn gesteld bij de behandeling. Deze behandeling is echter niet gevorderd en het is niet duidelijk wat de reden hiervoor is, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn nadere toelichting al heeft opgemerkt. Er is echter wel nadere informatie van Yulius van 2 juni 2017 beschikbaar, waaruit naar voren komt dat er tussen 8 april 2017 en 1 juni 2017 is getracht een nazorgtraject plaats te laten vinden in aansluiting op het beëindigen van de klinische behandeling bij De Steiger, maar dat dat dit traject ondanks meerdere pogingen om appellant te ondersteunen niet van de grond is gekomen. Het is appellant niet gelukt afspraken na te komen zodat hij niet begeleid kan worden, waardoor het dossier zal worden gesloten. Gelet op deze concrete informatie dat de behandeling van appellant niet is geslaagd en dat hij niet begeleid kan worden, kan de conclusie van de verzekeringsartsen dat duurzaamheid ontbreekt, niet door de daaraan ten grondslag gelegde motivering worden gedragen. In feite lijkt de afweging enkel te berusten op een mededeling van de moeder van appellant over een nog uit te voeren onderzoek, zonder dat hierover enige verdere informatie voorhanden is. Daarnaast verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar een algemene mogelijkheid van verbetering van functioneren als gevolg van begeleid wonen, zonder dat daarbij het verloop van de behandeling tot dan toe is betrokken.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de inschatting die de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen hebben gemaakt over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellant kunnen ontwikkelen onvoldoende is onderbouwd. Het Uwv heeft ten onrechte verwezen naar het nog op te starten onderzoek bij Recouper zonder nadere informatie over dit onderzoek in te winnen en heeft niet kenbaar rekening gehouden met de (tegenvallende) resultaten van de behandeling tot dat moment. Door dit na te laten is onzorgvuldig gehandeld bij de voorbereiding van het bestreden besluit en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit is dan ook in strijd te achten met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4.6.
Wat betreft het ontbreken van een besluit van het Uwv over een mogelijk advies indicatie beschut werk wordt nog overwogen dat met het besluit van 10 mei 2017 aan appellant een Wajong-uitkering is geweigerd en dat in dit besluit is vermeld dat hij is opgenomen in het landelijk doelgroepenregister. Het ontbreken in dat besluit van een advies indicatie beschut werk is in bezwaar niet door appellant aangevochten. Wat daarover in beroep en in hoger beroep is aangevoerd heeft dus geen betrekking op een besluitonderdeel dat in bezwaar al aan de orde was gesteld, zodat (de wetsgeschiedenis van) artikel 6:13 van de Awb aan het in de beoordeling meenemen daarvan in de weg staat. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De Raad zal het beroep alsnog in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
4.7.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Ook het bestreden besluit zal worden vernietigd. De Raad zal het Uwv opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 534,- aan kosten voor rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift) en € 534,- aan kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift), in totaal daarom € 1.068,-. Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het ziet op het ontbreken van een advies indicatie beschut werk in het besluit van 10 mei 2017;
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 22 augustus 2017;
  • draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.068,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.M.M. Chevalier