ECLI:NL:CRVB:2023:1034

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
22/1356 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als verkoper werkzaam was. Appellant had zich op 20 april 2020 ziek gemeld met rugklachten en ontving een ZW-uitkering. Na een medisch onderzoek door een arts van het Uwv op 4 augustus 2021, werd appellant geschikt geacht voor zijn eigen werk, waarna de ZW-uitkering per 11 augustus 2021 werd beëindigd. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat er slechts één fysiek spreekuurcontact had plaatsgevonden en zijn psychische klachten niet voldoende waren meegewogen.

De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn lichamelijke en psychische klachten waren onderschat en dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren voor ongeschiktheid op basis van de ingediende medische gegevens.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 11 augustus 2021 geschikt was voor zijn eigen werk. De Raad vond dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de artsen voldoende onderbouwd waren. De argumenten van appellant over de onzorgvuldigheid van het onderzoek en de onderschatting van zijn klachten werden verworpen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

22 1356 ZW

Datum uitspraak: 2 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 maart 2022, 21/5078 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Weijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Weijer. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als verkoper van appels en peren . Op 20 april 2020 heeft hij vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld met rugklachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 13 juli 2021 telefonisch gesproken. Op 4 augustus 2021 heeft deze arts appellant alsnog op een fysiek spreekuur gezien en lichamelijk onderzocht. Vervolgens heeft deze arts appellant geschikt geacht voor het eigen werk. De door deze arts opgemaakte rapporten van 13 juli 2021 en 4 augustus 2021 zijn getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. Het Uwv heeft bij besluit van 4 september 2021 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 11 augustus 2021 beëindigd omdat hij vanaf die datum weer arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 december 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 december 2021 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rapporten van de artsen zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen, bevatten geen tegenstrijdigheden en zijn voldoende begrijpelijk. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat op 13 juli 2021 er een telefonisch spreekuur met de primaire arts heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft de arts appellant op het spreekuur van 4 augustus 2021 lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en heeft op 4 oktober 2021 een telefonisch spreekuur gehouden en aanvullend informatie opgevraagd bij de huisarts die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de heroverweging heeft betrokken. De informatie van de behandelend sector is bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom een fysiek spreekuurcontact en het verrichten van lichamelijk onderzoek tijdens de bezwaarfase geen toegevoegde waarde heeft. Er is ook niet gesteld of gebleken dat er medische klachten zijn gemist. De rugklachten van appellant zijn bij de beoordeling betrokken. Ook is rekening gehouden met het feit dat appellant pijnstilling slikt. Appellant heeft geen objectiveerbare medische informatie overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat appellant op 11 augustus 2021 geschikt is voor zijn eigen werk.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat er één fysiek spreekuurcontact heeft plaatsgevonden door een
niet-geregistreerde verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant niet lichamelijk heeft onderzocht. Daarbij is gewezen op de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021. [1] Er is enkel summiere informatie opgevraagd bij de huisarts waardoor er klachten zijn gemist en waardoor de lichamelijke en psychische klachten zijn onderschat. Er hadden meer beperkingen voor deze klachten moeten worden aangenomen waaronder een urenbeperking. Vanwege de rugklachten zijn het lopen, zitten, staan en bukken onderschat. Na een zoektocht naar de oorzaak blijkt uit informatie van 24 november 2022 van de neuroloog dat de klachten veroorzaakt kunnen zijn door littekenweefsel als gevolg van de herniaoperatie waardoor zijn rugzenuw bekneld is geraakt en hij constant pijnstilling nodig heeft. Door deze pijnklachten, als ook door het verlies van zijn baan heeft appellant een depressieve stoornis ontwikkeld met doorslaapproblemen en concentratieklachten. Met de psychische klachten is ten onrechte geen rekening gehouden. Als gevolg van een operatie aan aambeien, is appellant in maart 2021 geopereerd aan een perianaal abces. Sindsdien kampt appellant met loze aandrang die met name optreedt bij langere tijd achtereen zitten. Als gevolg van een prostaatvernauwing moet hij vaak naar het toilet. Tot slot is het Uwv uitgegaan van een onjuiste maatstaf van het eigen werk. Hij verrichtte geen administratieve werkzaamheden maar slechts enige werkzaamheden in het kader van zijn functie van verkoper. Zijn taken bestonden met name uit het werven van nieuwe klanten en telers en het verder uitbouwen en het onderhouden van relaties met telers en leveranciers. Vertreden tijdens het voeren van de talloze telefoongesprekken was niet mogelijk, omdat hij telefoonnotities diende te maken en informatie diende op te zoeken en deze diende in te voeren in de computer. Het is een veeleisende en stressvolle baan voor meer dan 40 uur per week, met een boven mentale belasting waarvoor appellant, gezien de psychische en lichamelijke klachten, niet geschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft in reactie op de hoger beroepsgronden erop gewezen dat geen sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. De uitspraak van 23 juni 2021, waarnaar appellant heeft verwezen, is niet van toepassing op de onderhavige situatie omdat het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 19, eerste lid, van de ZW. Hier is geen sprake van een theoretische schatting op grond van het Schattingsbesluit, alwaar de uitspraak van 23 juni 2021 betrekking heeft op de ZW (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 16 december 2021 [2] ). Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep spreekuurcontact gehad met appellant dat geen onzorgvuldig onderzoek met zich brengt. De door appellant geclaimde psychische klachten zijn niet onderbouwd met medische gegevens. Ook de verzekeringsartsen hebben geen aanwijzingen gevonden voor stoornissen op dit terrein. De in hoger beroep ingebrachte medische stukken waren deels al bekend dan wel liggen na de datum in geding. Tot slot heeft het Uwv voor het eigen werk geen onjuiste maatstaf aangenomen. Met de vragenlijst van 23 april 2020 is de beschrijving van de taken en belastende factoren in de functie uitgevraagd. Appellant heeft bij de arts noch bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat deze gegevens niet juist zijn. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, eerste zin, van de ZW dient ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid te worden verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. Het Uwv heeft terecht de werkzaamheden van een verkoper op een veiling (veilingmeester) aangemerkt als de maatgevende arbeid.
4.1.2.
In artikel 19aa, eerste lid, van de ZW is – voor zover hier van belang – bepaald dat een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht heeft op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als bedoeld in artikel 19; en;
b. hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.1.3.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, onder a en b, van de ZW kan na 52 weken ongeschiktheid tot werken dus eerst recht op ziekengeld ontstaan als wordt voldaan aan zowel de onder a als b genoemde vereisten.
4.2.
In dit geval dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv appellant bij de EZWb met juistheid en op basis van een zorgvuldig onderzoek in staat heeft geacht tot het verrichten van het werk als verkoper van appels en peren per 11 augustus 2021 en per deze datum de ZW-uitkering heeft beëindigd.
4.3.
Het betoog van appellant dat er sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek, slaagt niet. Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat er geen sprake is van een situatie als bij de door appellant aangehaalde uitspraak, nu het gaat om een beëindiging van de
ZW-uitkering op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW, en geen sprake is van een theoretische schatting op grond van het Schattingsbesluit. De enkele omstandigheid dat de arts die het primaire onderzoek heeft verricht nog in opleiding was tot verzekeringsarts kan niet leiden tot de conclusie dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest (zie de uitspraak van de Raad van 13 februari 2008 [3] , en de uitspraak van 23 augustus 2017 [4] ). Verder heeft de arts van het Uwv, zoals blijkt uit het rapport van 13 juli 2021, appellant telefonisch gesproken waarbij een uitgebreide anamnese is afgenomen. Op 4 augustus 2021 heeft deze arts appellant nader lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant telefonisch gesproken op een hoorzitting en heeft de door hem opgevraagde informatie van de huisarts, waarin de rugklachten, de klachten van aambeien en van prostaat staan vermeld, betrokken. Daaruit is geen actuele behandeling gebleken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding was om op basis van deze informatie een nader lichamelijk onderzoek te verrichten. Evenmin is gebleken dat er (medische) informatie is gemist.
4.4.
Er is evenmin reden om aan te nemen dat de lichamelijke en psychische beperkingen van appellant zijn onderschat. De verzekeringsartsen van het Uwv waren bekend met de klachten als gevolg van de aambeien, van de rug en in bezwaar van de prostaat. Het lichamelijk onderzoek was gericht op deze klachten. De verzekeringsartsen hebben voldoende gemotiveerd dat appellant met de klachten geschikt is voor het eigen werk van verkoper van appels en peren . Dat de verzekeringsartsen een onjuiste maatstaf van het eigen werk hebben gehanteerd, wordt evenmin gevolgd. In de vragenlijst van 23 april 2020 heeft appellant een beschrijving van de belasting in het werk gegeven waarmee de artsen rekening hebben gehouden. Hieruit en uit het rapport van 13 juli 2020 van de arts van het Uwv, waarbij uitgebreid met appellant is gesproken, blijkt dat appellant in zijn werk, geconcentreerd moest werken, matige verantwoordelijkheid moest dragen en veel moest samenwerken. Vanwege gegevensinvoer in de computer moest hij veel zittend werk doen, maar hij kon ook vertreden met name bij de telefonische verkoop. Niet aannemelijk is geworden dat appellant in zijn werk niet kon vertreden. De grond dat appellant veelvuldig het toilet moet bezoeken ten tijde van de datum in geding, vindt geen onderbouwing in de medische stukken. Daargelaten de eerst in hoger beroep aangevoerde grond dat het werk van appellant een veeleisende baan is met een boven mentale belasting, is bij gebreke aan objectief medische stukken niet gebleken dat het eigen werk op grond van psychische klachten niet geschikt is.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) L. Winters