ECLI:NL:CRVB:2022:924

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
19/311 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-gemelde gokactiviteiten

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die vanaf 1 maart 2016 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van een selectieonderzoek door de gemeente Groningen, waarbij bleek dat appellanten twee onbekende bankrekeningen hadden, is er een nader onderzoek ingesteld. Dit onderzoek toonde aan dat appellante gokactiviteiten verrichtte en dat zij geen melding had gemaakt van de inkomsten die zij uit deze activiteiten verkreeg. Appellante verklaarde dat zij meer had verloren dan gewonnen, maar dit weerhield de Raad er niet van om te oordelen dat de gewonnen bedragen van invloed zijn op het recht op bijstand. De Raad oordeelde dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door de gokactiviteiten niet te melden, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van eerder ontvangen bedragen. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en in hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak. De Raad benadrukte dat het gokken op zichzelf een activiteit is die gemeld moet worden, ongeacht de uiteindelijke financiële uitkomst voor appellante.

Uitspraak

19.311 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 december 2018, 18/1627 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 19 april 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.T. Slofstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Appellanten hebben verklaard niet gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord en het college heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard daarvan gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 1 maart 2016 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW), naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Naar aanleiding van een kort selectieonderzoek, waaruit onder meer bleek dat appellanten twee onbekende bankrekeningen op hun naam hadden staan, heeft een medewerker van de afdeling Handhaving van de gemeente Groningen (medewerker) een nader onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader heeft de medewerker dossieronderzoek verricht en hebben appellanten op verzoek afschriften van alle op hun naam staande bankrekeningen overgelegd over de periode van 1 maart 2016 tot en met 30 november 2017 en afschriften van hun creditcard over de periode van 3 januari 2016 tot en met 9 januari 2018. Daarnaast hebben twee medewerkers op 31 januari 2018 een gesprek gevoerd met appellant, waarbij hij onder meer heeft verklaard dat appellante het casino bezoekt en dat zij niets bijhoudt van het gokken. Op 5 februari 2018 hebben de twee medewerkers een gesprek gevoerd met appellante. In dat gesprek heeft appellante verklaard dat zij sinds vijf jaar, gedurende de gehele bijstandsperiode, gokt bij het casino de Euroborg in Groningen, dat zij inmiddels één keer per week gokt en dat zij vroeger elke dag gokte. Ze bekostigt het gokken met leningen en met haar loon. Ze heeft meer verloren dan gewonnen. Gewonnen bedragen zet ze weer in bij het gokken, geeft ze aan haar zoon, betaalt ze leningen van terug en soms koopt ze er leuke dingen van. Ze houdt geen administratie bij. Alle stortingen op haar bankrekening (ABN AMRO, eindigend op 089) zijn bedragen gewonnen met het gokken. Op de bankafschriften is ook te zien dat zij bedragen pint bij het casino. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 7 februari 2018.
1.3.
Bij besluit van 13 februari 2018 heeft het college de bijstand van appellanten met ingang van 1 maart 2016 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 maart 2016 tot en met 16 januari 2018 tot een bedrag van € 32.793,71 van hen teruggevorderd. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat appellanten niet hebben gemeld dat zij inkomsten, bijschrijvingen van derden en contante kasstortingen hebben ontvangen. Het totaal aan contante stortingen en bijschrijvingen overschrijdt de voor appellanten geldende bijstandsnorm, zodat zij geen recht hebben op bijstand.
1.4.
Bij besluit van 9 mei 2018 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van 1 maart 2016 gehandhaafd, onder aanpassing van de motivering. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden, door geen melding te maken van de stortingen van contante geldbedragen en bijschrijvingen door derden op hun bankrekening en door niet te melden dat zij inkomsten uit zwart werk en gokactiviteiten hebben verkregen. Appellante heeft geen administratie overgelegd van haar gokactiviteiten, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 maart 2016 tot en met 13 februari 2018.
4.2.
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante in de te beoordelen periode gokactiviteiten heeft verricht. Appellanten hebben aangevoerd dat appellante aan een gokverslaving leed en dat zij meer geld heeft verloren dan gewonnen. Appellanten betwisten dan ook dat zij hun inlichtingenverplichting hebben geschonden. Ter onderbouwing van deze stelling hebben zij een verklaring overgelegd van de psycholoog van appellante, waaruit blijkt dat appellante een gokverslaving had waarvoor zij zich schaamde en die heeft geleid tot een verdere vereenzaming. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Het gokken op zichzelf is een bezigheid die gemeld moet worden, omdat uit de aard daarvan voortvloeit dat er inkomsten mee kunnen worden verworven. Appellanten hadden het college hiervan op de hoogte moeten stellen, zodat het college kon onderzoeken of inkomsten werden verworven en tot welk bedrag. Vergelijk de uitspraken van 29 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1612 en 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:703 en 15 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3422. De stelling van appellanten dat appellante zich schaamde voor haar gokverslaving en om die reden de gokactiviteiten niet heeft gemeld, maakt dit niet anders.
4.3.2.
Dat appellante, zoals zij heeft gesteld, per saldo meer heeft verloren dan gewonnen en de behaalde winsten weer heeft verspeeld, doet er niet aan af dat de door haar gewonnen bedragen van invloed zijn op – de omvang van – het recht op bijstand. Zij kon immers vrijelijk beschikken over de bedragen die zij na het gokken in handen had. Appellante heeft verklaard dat de stortingen op haar bankrekening eindigend op 089 gokopbrengsten zijn. Uit de bankafschriften van deze rekening blijkt dat appellante in de beoordelingsperiode zeer frequent aanzienlijke bedragen heeft gestort. De gokopbrengsten zijn inkomsten die vrij ter beschikking staan. In het kader van de bijstand is het daarom niet van betekenis wat appellante heeft ingezet om te gokken en wat zij daarmee heeft verloren.
4.4.
Vaststaat dat appellanten geen melding hebben gemaakt van de gokactiviteiten van appellante en van de gokopbrengsten. Appellanten hebben dan ook, gelet op 4.3.1 en 4.3.2, de inlichtingenverplichting geschonden. Het lag in die situatie op de weg van appellanten om aannemelijk te maken dat zij, als zij daarvan wel melding hadden gemaakt, recht op aanvullende bijstand zouden hebben gehad.
4.5.
Appellanten zijn daarin niet geslaagd. Appellanten hebben namelijk geen administratie van de gokactiviteiten bijgehouden en ook niet op een andere manier met objectieve of verifieerbare gegevens de omvang van de gokactiviteiten en de gokopbrengsten aannemelijk gemaakt.
4.6.
Gelet op 4.3 tot en met 4.5 heeft het college de bijstand van appellanten in de te beoordelen periode terecht ingetrokken en teruggevorderd. De beroepsgronden van appellanten over de werkzaamheden en de overige stortingen en bijschrijvingen die het college aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, behoeven al om die reden geen bespreking meer.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2022.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) B. Beerens