ECLI:NL:CRVB:2022:898

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
20/1815 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-aanvraag op basis van arbeidsvermogen en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, geboren in 1998, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die was afgewezen door het Uwv op basis van het oordeel dat zij arbeidsvermogen had. De rechtbank had eerder de bezwaren van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden had geweigerd om appellante in aanmerking te brengen voor de Wajong-uitkering. De Raad bevestigde dat de SMBA-methode, die door het Uwv wordt gebruikt om arbeidsvermogen te beoordelen, aanvaardbaar is en dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat appellante, hoewel zij een grote begeleidingsbehoefte heeft, in staat is om onder strikte begeleiding een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. De Raad oordeelde dat het feit dat appellante niet zelfstandig woont en een Wlz-indicatie heeft, niet betekent dat zij geen arbeidsvermogen heeft. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

20.1815 WAJONG

Datum uitspraak: 19 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2020, 18/5014 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft L.A.M. de Groot Heupner hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2022. Namens appellante is De Groot Heupner verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1998, heeft met een door het Uwv op 30 oktober 2015 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante het Floating Harbor syndroom en een verstandelijke beperking heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van appellantes school en het jeugd/sociaal team en rapporten van psychodiagnostische onderzoeken. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 12 januari 2016 is appellante in aanmerking gebracht voor een Indicatie banenafspraak. Bij besluit van 30 augustus 2016 heeft het Uwv de aanvraag voor een Wajong-uitkering afgewezen omdat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 13 september 2016 heeft het Uwv de door appellante tegen de besluiten van 12 januari 2016 en 30 augustus 2016 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 april 2018 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 13 september 2016 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op het bezwaar moet nemen. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat
– anders dan door appellante gesteld – de SMBA-systematiek als ondersteunend systeem bij de beoordeling van de mogelijkheden van arbeidsparticipatie aanvaardbaar is te achten en dat het ontbreken van een exact en toetsbaar systeem vergelijkbaar met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), waarmee de arbeidsmogelijkheden van betrokkenen in maat en getal zouden kunnen worden gespecificeerd, daaraan niet afdoet. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Uwv onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat moet worden verstaan onder de benodigde strikte begeleiding van appellante door een bekende bij werkzaamheden en in hoeverre dit realiseerbaar is in de praktijk. Ook is niet duidelijk of het niet zonder strikte begeleiding van een bekende (kunnen) werken een beperking (onvermogen) is of een gebrek aan bereidheid. Dit roept de vraag op of appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden. Verder heeft het Uwv onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd of het vereiste van strikte begeleiding door een bekende verenigbaar is met het zelfstandig ten minste één uur kunnen uitvoeren van de taak ‘inpakken’.
1.3.
Bij besluit van 29 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante wederom ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank (onder meer) overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen hebben voldoende rekening gehouden met appellantes klachten en beperkingen en uitvoerig gemotiveerd waarom en onder welke voorwaarden appellante in staat is ten minste één uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Dat appellante een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) heeft maakt niet zonder meer dat tevens een zwaardere begeleidingsbehoefte bij arbeid moet worden aangenomen dan het Uwv heeft bepaald. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (thans) inzichtelijk gemotiveerd waarom en onder welke voorwaarden appellante in staat kan worden geacht een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en waarom zij beschikt over basale werknemersvaardigheden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte haar beperkingen niet in maat en getal heeft weergegeven door middel van een toetsbaar juridisch geaccepteerd instrument als een FML. Appellante heeft daartoe verwezen naar de wetsgeschiedenis en naar een uitgave van het Trefpunt Medische Geschiedenis Nederland ‘Terugblikken op sociale verzekeringsgeneeskunde’ van W. de Boer. Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij geen arbeidsvermogen heeft en dit ook niet in de toekomst kan ontwikkelen heeft appellante ten slotte verwezen naar de in hoger beroep ingebrachte rapporten van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts M.M.F. Timmerhuis van 16 oktober 2020 en 22 november 2021.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv op goede gronden heeft geweigerd om appellante in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering.
4.2.
Voor een algemene beschrijving van het beoordelingskader door het Uwv wordt verwezen naar de uitspraken van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
SMBA-methode
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep gronden aangevoerd tegen de door het Uwv ontwikkelde methode voor de beoordeling van het arbeidsvermogen, de zogenoemde ‘Sociaal Medische Beoordeling van Arbeidsvermogen’ (SMBA) die is opgenomen in het Compendium Participatiewet. In haar uitspraak van 17 april 2018 heeft de rechtbank deze gronden uitvoerig beoordeeld en uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Appellante heeft tegen de uitspraak van 17 april 2018 geen hoger beroep ingesteld. In het daaropvolgende beroep bij de rechtbank (en ook in hoger beroep) ligt daarom nog slechts de vraag ter beoordeling voor of het Uwv met de in het bestreden besluit gehandhaafde conclusie dat appellante arbeidsvermogen heeft, een juiste uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 17 april 2018. De beroepsgronden van appellante tegen de SMBA-methode vallen buiten de omvang van het geding in hoger beroep en kunnen daarom verder onbesproken blijven.
Beoordeling arbeidsvermogen
4.4.
Tussen partijen is in geschil of appellante arbeidsvermogen had op 14 april 2016, de dag dat zij achttien jaar is geworden. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan één van de voorwaarden dat appellante geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur of niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Is dat het geval, dan moet het Uwv vervolgens beoordelen of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank dat de onderzoeken van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig zijn geweest, wordt gevolgd. Dit geldt ook voor het oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan hun conclusies.
4.6.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 augustus 2018 toegelicht dat appellante onder strikte begeleiding een uur aaneengesloten een taak kan uitvoeren. Daarbij geldt de voorwaarde dat de belasting in die taak valt binnen de medische beperkingen die de verzekeringsarts in zijn rapport van 12 mei 2016 heeft vastgesteld voor het realiseren van handelingstempo, het ontwikkelen van vaardigheden, het zelfstandig ondernemen van (enkelvoudige) taken, structureren, om hulp vragen, zich sociaal passend gedragen en zich uiten. Daarnaast is appellante ten minste vier uur per dag belastbaar. Appellante hoeft niet vier uur achtereen belast te worden maar dit kan ook gespreid over de dag zijn, bijvoorbeeld twee maal twee uren. Uit het dossier blijken geen medische feiten op grond waarvan appellante hiertoe niet in staat zou zijn. Appellante heeft geen aandoening die gepaard gaat met een dermate groot verlies aan energie dat zij niet twee maal twee uur per dag belastbaar zou zijn. Daarnaast blijkt ook uit appellantes dagelijkse activiteiten (school, stage, bijbaan, overige activiteiten) dat zij voor dit aantal uren belastbaar is. Verder blijkt uit de verklaring van de werkbegeleider dat appellante in de ochtend ruim drie uur – met 15 minuten pauze – achtereen verschillende werkzaamheden verricht in de bakkerij en dat zij na de lunchpauze aansluit bij de dagbesteding Crea, waar zij kan kleuren of handwerken. Dat de werkbegeleider van appellante heeft verklaard dat zij tijdens het werk regelmatig moe is en haar energie na haar werk in de bakkerij volledig op is, maakt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat appellante niet vier uur per dag, eventueel verspreid over de dag, belastbaar zou zijn in een taak die voldoet aan haar belastbaarheid.
4.6.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 13 september 2016 toegelicht dat appellante in staat wordt geacht om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie, waarbij als voorbeeldtaak inpakken (het handmatig in-, uit-, om- en verpakken van goederen en producten in dozen) is geselecteerd. Deze arbeid is eenvoudig van aard, heeft een logische opbouw, is enkelvoudig en wordt verricht aan de hand van een vaste werkwijze. Daarbij wordt geen beroep gedaan op zelfstandig ondernemen. Met een korte instructie en herhaling kan de taak aangeleerd worden. Daarnaast beschikt appellante over basale werknemersvaardigheden omdat het begrijpen, onthouden en uitvoeren van eenvoudige taken onder begeleiding in de directe omgeving in de praktijk gelukt is. Wel dient sprake te zijn van een begripvolle bedrijfscultuur waarbij de verwachtingen van de werkomgeving aansluiten bij appellantes draagkracht. Daarvan is sprake in een beschutte werkomgeving. In haar rapporten van 26 juni 2017 en 27 juni 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verder toegelicht dat het onder beschutte omstandigheden verrichten van een afgebakende eenvoudige taak in een klein team nodig is voor appellantes participatie. Daarbij is van belang dat appellante vertrouwd wordt gemaakt met haar collega’s en dat in haar nabijheid een collega of leidinggevende, na verloop van tijd een soort bekende, aanwezig is om te sturen, begeleiden en bij stagnatie op een begripvolle manier in te kunnen grijpen. De leiding heeft specialistische kennis en vaardigheden nodig, regelmatig zal sprake zijn van een terugkerende behoefte aan begeleiding en er zal permanent toezicht moeten zijn. Dat is mogelijk in beschut werk.
4.6.3.
Appellante heeft in hoger beroep een rapport van 16 oktober 2020 van verzekeringsarts M.M.F. Timmermans ingebracht, die aanvankelijk heeft geconcludeerd dat appellante aan geen van de vier voorwaarden voor het hebben van arbeidsvermogen voldoet. Appellante kan wellicht een taak in een arbeidsorganisatie uitvoeren onder de expliciete voorwaarde dat zij alleen onder strikte begeleiding door iemand die bekend is met haar beperkingen en
één-op-één een daadwerkelijke taak kan uitvoeren. Dat kan in geen enkele arbeidsorganisatie volgens Timmermans. Appellante heeft wellicht basale werknemersvaardigheden, maar zij zal, gezien haar intellectuele niveau van functioneren, bij voortduring gestimuleerd en aangestuurd moeten worden. Zij kan weliswaar een taak doen gezien haar functioneren bij de bakkerij, maar niet zelfstandig en op een laag tempo. Zij moet voortdurend worden bijgestuurd en haar concentratiespanne is maximaal een uur. Appellante kan alleen een uur aaneengesloten werken als de begeleider haar voortdurend stimuleert. Zij kan niet een uur zelfstandig werken. Ten slotte bleek uit een neuropsychologisch onderzoek dat appellante niet vier uur per dag belastbaar is en dat zij zeker niet twee uur per dag het minimumloon kan verdienen.
4.6.4.
In reactie op het rapport van Timmermans heeft het Uwv twee rapporten ingediend. In zijn rapport van 7 oktober 2021 blijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn standpunt dat appellante een taak gedurende een uur kan verrichten als deze is afgestemd op haar beperkingen en sprake is van op de persoon van appellante toegesneden structurering en aansturing door iemand die op de hoogte is van haar medische beperkingen. Gelet op appellantes activiteitenpatroon valt daarnaast niet in te zien waarom appellante niet vier uur gespreid over de dag, belastbaar zou zijn. In haar rapport van 27 oktober 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat de benodigde begeleiding van appellante in een beschutte werkomgeving wel te realiseren is. Appellante is verder in staat gebleken om met behulp van een reisapp zelfstandig te reizen. Zij laat daarmee in een publieke ruimte zien instructies te begrijpen, te onthouden en uit te kunnen voeren. Er zijn verder geen belemmeringen te verwachten bij het nakomen van afspraken, het accepteren van gezag en het aan regels houden. De geselecteerde voorbeeldtaak van inpakken in een veilige omgeving met in de nabijheid specialistische begeleiding is te realiseren volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.6.5.
In haar reactie van 22 november 2021 heeft verzekeringsarts Timmerhuis opgemerkt dat de verzwaarde eisen voor de Wajong 2015 maken dat de lat voor toekenning van een uitkering sterk is opgehoogd. Timmerhuis erkent dat appellante in een beschermde omgeving en onder toezicht gedurende een uur een taak kan uitvoeren en vier uur aanwezig kan zijn. Basale instructies begrijpt appellante ook. Appellante kan echter niet zelfstandig wonen en is afhankelijk van derden in het dagelijks leven om te functioneren.
4.7.
De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep worden gevolgd. Zij hebben inzichtelijk uiteengezet dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en onder welke voorwaarden appellante in staat kan worden geacht gedurende een uur een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en dat zij vier uur per dag, al dan niet verspreid over de dag, belastbaar is. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat appellante in een beschutte werkomgeving de voorbeeldtaak van inpakken kan verrichten. Hieruit volgt dat appellante beschikt over arbeidsvermogen.
4.8.
Dat appellante niet zelfstandig woont en zij een Wlz-indicatie heeft voor VG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging, leidt niet tot een ander oordeel. Daaruit blijkt niet dat zij op haar achttiende duurzaam niet beschikte over arbeidsvermogen. Bij de beoordeling is onderkend dat appellante een grote begeleidingsbehoefte heeft bij het uitvoeren van taken en dat er specialistische kennis ten aanzien van begeleiding en sturing in een permanente vorm in de directe werkomgeving aanwezig dient te zijn. Dat de werkzaamheden, al dan niet in een beschutte werkomgeving, worden verricht met behulp van permanent toezicht of intensieve begeleiding staat echter niet in de weg aan het hebben van arbeidsvermogen.
4.9.
De rechtbank heeft het Uwv dus terecht gevolgd in zijn standpunt dat appellante op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag naar de duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven.
4.10.
De overwegingen in 4.4 tot en met 4.9 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en C. Karman als leden, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E.X.R. Yi