Uitspraak
20.4117 PW-PV
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van appellant, die na het overlijden van zijn vader een erfenis ontving. Appellant ontving bijstand vanaf 1 augustus 2011 en na het overlijden van zijn vader op [sterfdatum] 2018, ontving hij op 6 maart 2019 een bedrag van € 20.665,04 uit de nalatenschap. Het college heeft op 9 april 2019, na bezwaar gewijzigd op 21 augustus 2019, een terugvordering van bijstand tot een bedrag van € 3.447,14 vastgesteld, waarbij een lagere vermogensgrens werd gehanteerd dan eerder. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat appellant door het maken van bezwaar in een gunstigere financiële positie was gekomen, ondanks de lagere vermogensgrens die het college hanteerde.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college niet in strijd had gehandeld met het verbod van reformatio in peius. De Raad stelde vast dat de terugvordering in bezwaar was verlaagd, wat betekende dat appellant niet in een slechtere financiële positie was gekomen door het maken van bezwaar. De Raad ging verder in op de toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de Participatiewet, en concludeerde dat de terugvordering gerechtvaardigd was, omdat de bijstand teruggevorderd kan worden zodra de betrokkene over middelen kan beschikken. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.