ECLI:NL:CRVB:2022:822

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
20/3504 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herziening ouderdomspensioen AOW en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen van betrokkene, die sinds 2005 gescheiden leeft van haar echtgenoot. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had het ouderdomspensioen van betrokkene omgezet van een ongehuwdenpensioen naar een gehuwdenpensioen, omdat er volgens de Svb geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank had eerder het besluit van de Svb vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad benadrukte dat de financiële verstrengeling tussen betrokkene en haar echtgenoot, ondanks hun gescheiden woonomstandigheden, aan de conclusie van duurzaam gescheiden leven in de weg staat. De Raad heeft de ingangsdatum van de herziening van het ouderdomspensioen vastgesteld op 1 augustus 2019, met een uitlooptermijn van zes maanden, en heeft de Svb veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan betrokkene.

Uitspraak

20.3504 AOW, 21/62 AOW

Datum uitspraak: 14 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 augustus 2020, 19/2616 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. F.J. ten Seldam incidenteel hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de Svb schriftelijk vragen gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Ten Seldam. Het geding is gevoegd behandeld met de zaak 19/5266 AOW tussen de Svb en de echtgenoot van betrokkene, [echtgenoot] . Na de behandeling zijn de zaken weer gesplitst en wordt er afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene ontving vanaf augustus 2002 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een gehuwde pensioengerechtigde (gehuwdenpensioen). Per september 2005 is dit op verzoek van betrokkene door de Svb omgezet naar een ongehuwdenpensioen. Betrokkene is in 1958 gehuwd met [echtgenoot] (echtgenoot), maar zij wonen al sinds 2005 gescheiden van elkaar. In september 2018 heeft de Svb een onderzoek gedaan naar de vraag of aan betrokkene terecht een ongehuwdenpensioen werd verstrekt, omdat zij duurzaam gescheiden zou leven van haar echtgenoot. In een besluit van 4 december 2018 heeft de Svb betrokkene laten weten dat haar ouderdomspensioen niet zou veranderen.
1.2.
Met een besluit van 19 februari 2019 heeft de Svb betrokkene laten weten dat haar ouderdomspensioen per februari 2019 wordt omgezet naar een gehuwdenpensioen, omdat toch niet van duurzaam gescheiden leven gesproken kan worden. Bij besluit van 16 mei 2019 (bestreden besluit) is het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 19 februari 2019 herroepen en bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Ook is de Svb veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel verworpen, omdat de Svb niet het recht kan worden ontzegd om een eerdere, achteraf onjuist gebleken, beoordeling voor de toekomst te herstellen. Maar volgens de rechtbank bieden de onderzoeksresultaten onvoldoende onderbouwing voor de conclusie dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. De echtgenoot is in 2005 uit de echtelijke woning vertrokken en elders gaan wonen. Niet is gebleken van dusdanig wezenlijke contacten of een zodanige financiële band tussen betrokkene en de echtgenoot dat zij niet duurzaam gescheiden leven. Dat de woning waarin betrokkene woont gezamenlijk eigendom is, is niet zonder meer doorslaggevend. Beiden voeren ieder een eigen huishouden en dragen de eigen woonlasten. Over de medeverzekering heeft betrokkene uitgelegd dat zij zich anders alleen tegen een heel hoge premie of anders helemaal niet kan verzekeren. Dat sprake is van een gezamenlijke aangifte is onvoldoende bepalend. Uit de stukken blijkt dat de aangifte wordt verzorgd door een derde en dat betrokkene daar geen bemoeienis mee had. Beiden sturen hun eigen stukken in. Het testament met langstlevendenclausule is opgemaakt kort na het huwelijk en sindsdien niet gewijzigd.
3.1.
In hoger beroep heeft de Svb benadrukt dat uit alle feiten tezamen niet de conclusie getrokken kan worden dat sprake is van duurzaam gescheiden leven. Daarbij wijst de Svb met name op de financiële banden die nog bestaan en de mate van contact tussen betrokkene en haar echtgenoot, waaruit ook een zekere mate van onderlinge zorg zou spreken.
3.2.
Betrokkene heeft in incidenteel hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte haar beroep op het vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel heeft verworpen. Hierbij verwijst zij met name naar het besluit van 4 december 2018, waarin de Svb haar heeft laten weten dat haar ouderdomspensioen niet zou veranderen. Zij stelt dat zij hier op mocht vertrouwen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2.
Voor gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen (uitspraak van de Raad van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932). Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken (uitspraken van de Raad van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
4.3.
In tegenstelling tot de rechtbank is de Raad van oordeel dat geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. De Raad onderkent dat betrokkene en haar echtgenoot al sinds 2005 apart van elkaar wonen en dat zij weinig contact hebben. Evenwel heeft de Svb terecht geoordeeld dat de nog bestaande mate van financiële verstrengeling tussen betrokkene en zijn echtgenote aan duurzaam gescheiden leven in de weg staat. Betrokkene en haar echtgenoot zijn samen eigenaar van de door de echtgenote bewoonde woning. Betrokkene betaalt haar echtgenoot geen vergoeding voor de bewoning. Verder betaalt de echtgenoot de helft van zijn werkgeverspensioen aan betrokkene. Dit is een vorm van zorg van de echtgenoot aan betrokkene. Betrokkene is vanwege de lagere kosten meeverzekerd op de ziektepolis van haar echtgenoot en er wordt gezamenlijk belastingaangifte gedaan. Ook hebben betrokkene en haar echtgenoot nog steeds een testament waarin de ander als begunstigde wordt aangewezen. Op die manier kunnen zij profiteren van financiële voordelen van het huwelijk, zoals in fiscale en erfrechtelijke zin. De Raad acht de financiële verstrengeling dermate dat geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Dat betrokkene en zijn echtgenote kosten ieder voor de helft voor eigen rekening nemen maakt het voorgaande niet anders. De beroepsgrond van de Svb slaagt.
4.4.
De Raad overweegt ten overvloede dat, zoals ter zitting is gebleken en ook blijkt uit het rapport “Verkenning leefvormen in de AOW” van het Ministerie van Sociale Zaken Werkgelegenheid van maart 2021, de huidige regels over leefvormen in de AOW niet altijd aansluiten bij de beleving van burgers. [1] Het rapport, waarin is onderzocht welke verschillende opties mogelijk zijn om het stelsel van leefvormen voor de burger begrijpelijker te maken en eenvoudiger uit te voeren, is zonder nadere standpuntbepaling door het kabinet aan de Tweede Kamer voorgelegd. Gelet op deze situatie is de wetgever naar het oordeel van de Raad op dit punt aan zet.
4.5.
Over het incidenteel hoger beroep overweegt de Raad als volgt. Ter zitting is met partijen besproken welke gevolgen, in geval van een geslaagd hoger beroep van de Svb, zouden moeten worden verbonden aan het feit dat de Svb het AOW-pensioen rauwelijks heeft herzien, terwijl de Svb pas na dertien jaar onderzoek doet naar de woon- en leefsituatie van betrokkene en terwijl de Svb aanvankelijk aan betrokkene heeft laten weten dat het onderzoek geen aanleiding geeft voor een ander standpunt. Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat een uitlooptermijn van zes maanden recht doet aan deze specifieke situatie. De Raad zal hierin voorzien. Het beroep van betrokkene op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel behoeft dan geen verdere bespreking meer.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van de Svb en het incidenteel hoger beroep van betrokkene slagen. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd zoals in het dictum is opgenomen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het bestreden besluit vernietigen voor zover dit de ingangsdatum van de herziening van het AOW-pensioen betreft en het besluit van 19 februari 2019 in zoverre herroepen. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de herziening van het ouderdomspensioen te bepalen op 1 augustus 2019.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak met uitzondering van de gegrondverklaring van het beroep en de bepalingen over de proceskosten en het griffierecht;
  • vernietigt het besluit van 16 mei 2019 voor zover het de ingangsdatum van de herziening van het AOW-pensioen betreft en herroept het besluit van 19 februari 2019 in zoverre;
  • bepaalt de ingangsdatum van de herziening van het AOW-pensioen naar een gehuwdenpensioen op 1 augustus 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 16 mei 2019;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2022.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) D. Al-Zubaidi
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

Voetnoten

1.Aangeboden bij brief van 31 maart 2021 door de toenmalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees.