ECLI:NL:CRVB:2022:799

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
21/3143 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzaam gescheiden leven en AOW-uitkering: voorwaarden en beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan een appellant die stelt duurzaam gescheiden te leven van zijn echtgenote. De appellant heeft vanaf 14 mei 2019 recht op een gehuwdenpensioen, maar heeft aangegeven dat hij en zijn echtgenote sinds 20 augustus 2020 niet meer op hetzelfde adres wonen en niet verwachten weer samen te wonen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, omdat de appellant nog steeds financieel betrokken is bij zijn echtgenote en zij samen eigenaar zijn van een appartement.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad legt uit dat voor de beoordeling van duurzaam gescheiden leven aan drie voorwaarden moet worden voldaan: ten minste één van de echtgenoten moet de huwelijkse samenleving willen verbreken, beiden moeten afzonderlijk leven alsof zij niet gehuwd zijn, en ten minste één van hen moet deze situatie als blijvend beschouwen. De Raad concludeert dat de appellant, ondanks zijn argumenten, niet aan deze voorwaarden voldoet, omdat er nog steeds sprake is van financiële verstrengeling en gezamenlijke eigendommen.

De Raad wijst ook op eerdere uitspraken die relevant zijn voor de beoordeling van de situatie van de appellant, maar concludeert dat deze niet van toepassing zijn. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

21.3143 AOW

Datum uitspraak: 31 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2021, 21/2502 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft vanaf 14 mei 2019 recht op een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een gehuwde pensioengerechtigde (gehuwdenpensioen). Met een formulier onderzoek woonsituatie van 10 september 2020 heeft appellant aangegeven dat zijn echtgenote en hij sinds 20 augustus 2020 niet meer op één adres wonen en dat zij niet verwachten in de toekomst weer samen te zullen gaan wonen. Appellant en zijn echtgenote hebben soms contact en zijn samen eigenaar van een appartement. Er is een gezamenlijke rekening die zij gebruiken voor kleine betalingen. Appellant betaalt € 700,- per maand aan zijn echtgenote voor haar levensonderhoud. Appellant heeft aangegeven dat hij een relatie heeft met een man en zijn echtgenote dat niet kan accepteren.
1.2.
Met een besluit van 22 september 2020 heeft de Svb appellant laten weten dat zijn ouderdomspensioen niet wordt aangepast naar een ongehuwdenpensioen. Bij besluit van
12 februari 2021 (bestreden besluit) is het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard, omdat geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de bevindingen van het onderzoek van de Svb voldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat in het geval van appellant geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Hij is samen met echtgenote eigenaar van de woning die de echtgenote bewoont. Verder maakt appellant elke maand € 700,- van zijn pensioen over aan zijn echtgenote. Op grond van deze feiten en omstandigheden is volgens de rechtbank sprake van een financiële verstrengeling. De redenen die appellant noemt voor deze verstrengeling laten bovendien zien dat daaraan een aspect van verzorging niet vreemd is. Dit alles duidt niet op een situatie waarin appellant en zijn echtgenote geen leven leiden als waren zij ongehuwd.
3. In hoger beroep stelt appellant opnieuw dat hij ten onrechte niet als duurzaam gescheiden levend wordt beschouwd. Door onduidelijkheid en onzekerheid over de formele consequenties van een scheiding is het gezamenlijk bezit van het appartement nog niet gesplitst en wordt een tussenoplossing gevoerd ten aanzien van het pensioen. Volgens appellant moet dit als een (verplichte) anticipatie op een definitieve (boedel)scheiding worden gezien. Voor appellant weegt bovendien mee dat zijn kinderen in opstand zullen komen als hun moeder de woning zou moeten verlaten bij verkoop daarvan. Appellant wacht met een echtscheiding totdat hij een forse schuld heeft afgelost van een onder water staand [Naam B.V.] B.V.. Hij verwacht over vier jaar te kunnen scheiden. Tot slot is een beroep gedaan op een uitspraak van de Raad van 11 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2369, welke volgens appellant op hem van toepassing is.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2.
Voor gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen (uitspraak van de Raad van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932). Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken (uitspraken van de Raad van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en
3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
4.3.
De Raad kan zich geheel vinden in wat de rechtbank heeft overwogen en komt op grond van deze overwegingen tot hetzelfde oordeel. Hoewel de redenen van appellant om de situatie te regelen zoals hij heeft gedaan begrijpelijk zijn, heeft dit tot gevolg dat in zijn geval geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Het beroep op de uitspraak van de Raad van 11 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2369 slaagt niet, omdat geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Anders dan in die zaak is in het geval van appellant geen sprake van een (begin) van een echtscheiding.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van D.A. Vleesdraager als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2022.
(getekend) A. van Gijzen
De griffier is verhinderd te ondertekenen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.