ECLI:NL:CRVB:2022:753
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de ZW-uitkering en de toepassing van ILO-conventie 121
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van betrokkene per 20 juli 2017. Betrokkene had zich op 20 juni 2016 ziekgemeld na een bedrijfsongeval en ontving aanvankelijk een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van de vaststelling dat betrokkene meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Betrokkene maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing, waarop betrokkene in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit stand hield. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de beperkingen van betrokkene niet waren onderschat en dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding gaf om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Betrokkene stelde dat de beëindiging van zijn ZW-uitkering in strijd was met de ILO-conventie 121, maar de Raad oordeelde dat de situatie van betrokkene onder artikel 6, aanhef en onder b, van deze conventie viel. De Raad concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering niet in strijd was met de conventie, omdat betrokkene niet voldeed aan de voorwaarden voor een uitkering.
Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn in de procedure was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.000,- voor betrokkene, te betalen door de Staat. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde de Staat tot betaling van de proceskosten van betrokkene.