In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De appellant had in 2017 bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn AIO-aanvulling door de Sociale verzekeringsbank (Svb), omdat hij vermogen in Portugal zou bezitten dat de vermogensgrens overschreed. Na een ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank Rotterdam, heeft de appellant hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding vanwege de lange duur van de procedure.
De Raad heeft vastgesteld dat er vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 11 augustus 2017 tot de intrekking van het hoger beroep op de zitting bijna zeven maanden meer zijn verstreken dan de redelijke termijn van vier jaar. De Raad oordeelde dat er geen omstandigheden waren die een langere procedure rechtvaardigden. De overschrijding vond plaats in de rechterlijke fase, wat leidde tot de toekenning van een schadevergoeding van € 1.000,- aan de appellant, te betalen door de Staat der Nederlanden.
De Raad heeft ook de Staat veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 379,50 voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van overschrijding daarvan.