In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor tandartskosten door het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen. De appellant, die sinds 16 mei 2017 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had op 4 april 2018 bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten tot een bedrag van € 381,15. Het college had deze aanvraag afgewezen, stellende dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als voorliggende voorziening gold en dat er geen zeer dringende redenen waren om van het beleid af te wijken.
De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat er wel degelijk sprake was van een acute noodsituatie en dat het college zijn beleid onjuist had toegepast. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een acute noodsituatie, maar dat er wel voldaan was aan de voorwaarden van het buitenwettelijk begunstigend beleid van het college.
De Raad heeft geoordeeld dat het college niet in overeenstemming met de Beleidsregels heeft gehandeld en deze niet consequent heeft toegepast. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het college is opgedragen om opnieuw op het bezwaar van de appellant te beslissen, met inachtneming van de uitspraak van de Raad. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant en is het verzoek om schadevergoeding afgewezen.