In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, die stelt dat zij door haar medische klachten geen arbeidsvermogen heeft. In een eerdere tussenuitspraak (ECLI:NL:CRVB:2021:2013) had de Raad geconstateerd dat de weigering op een ontoereikende grondslag berustte, omdat het Uwv niet had beoordeeld of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam was. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het Uwv rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht, waarin werd gesteld dat appellante lijdt aan migraine en hoofdpijn, maar dat deze aandoeningen geen progressief ziektebeeld vormen. De verzekeringsarts concludeerde dat er sprake is van een stabiel ziektebeeld met behandelmogelijkheden, waardoor het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is.
Appellante heeft in haar zienswijzen betoogd dat haar verergerende klachten wijzen op een progressief ziektebeeld en dat er geen behandelmogelijkheden zijn. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts in zijn standpunt kan worden gevolgd. De medische informatie uit het dossier ondersteunt de conclusie dat appellante geen progressief ziektebeeld heeft en dat er behandelmogelijkheden zijn, hoewel de winstverwachting laag is. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen en is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.795,- bedragen.