In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, die zijn bijstandsuitkering hadden ingetrokken. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet twee, maar drie bezwaarschriften had ingediend. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden van de gemachtigde van de appellant nagenoeg identiek waren voor de eerste twee bezwaarschriften, waardoor deze als samenhangende zaken konden worden aangemerkt. Echter, het derde bezwaarschrift, dat betrekking had op de brutering van de bijstandsvergoeding, bevatte zelfstandige gronden en kon niet als samenhangend worden beschouwd met de andere bezwaarschriften. Hierdoor kon de Raad niet instemmen met de eerdere beslissing van het college dat de bezwaarschriften als één zaak moesten worden behandeld. De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, en stelde de kosten van bezwaar vast op € 1.082,-. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 759,- en moest het college het griffierecht van € 183,- vergoeden.